worden. De geest werd moe en het lichaam was ook moe. Ik zat echter eenmaal in het schuitje en moest varen. Ik was eenmaal op het pad en was nog niet ten einde. Ik onderwierp mij aan machten, grooter dan de mijne.

Zoo betrad ik de woning van het vierde dorpshoofd.

Ook hier stond het eten reeds gereed en ik streefde niet meer tegen.

„Jokanan , zoo begon ik, „het doet mij genoegen zooveel gastvrijheid te ontvangen bij mijn eerste bezoek aan Kalibawang. Ik kende de Javaansche gewoonten niet en wist niet, dat de wetten der beleefdheid en der vriendschap zooveel offers vroegen, als vandaag voor mij gebracht zijn. Bij ons, Hollanders, is dat heel anders. Ook wij zijn gastvrij, maar op onze wijze. Zoo iets, als ik vandaag gezien heb, had ik mij niet kunnen voorstellen.

„Had ik het geweten, dan had ik bij Lucas minder cassave en mais en daarna minder rijst gegeten. Dat is nu te laat en het kan niet meer verholpen worden. Ik zal daarom een blijk geven van het aannemen uwer vriendschap, door ten minste iets te nemen en ik beloof U, dat ik een volgenden keer bij U de tafel eer zal aandoen; maar", zoo ging ik voort „zeg mij nu eens: Als jij nu eens achter elkander bij 24 Javanen een bezoek zoudt brengen en overal werd je eten aangeboden, wat zou je dan doen?”

Jokanan: „Dan zou ik vier en twintigmaal meeëten, mijnheer. Dat eischt de beleefdheid”.

Toen had ik mijn les gehad. Ik wist er nu alles van. Na afloop van dit laatste maal, gingen wij terug naar het huis van Lucas en daar stond zoo waar weer thee klaar met mais en cassave!

Toen heb ik dan toch bedankt en dat mocht toen ook.

Er werd nu vastgesteld, dat de Kalibawangers zooveel mogelijk te Moentilan naar de markt zouden komen op Zondag-Pon') en Zondag-Kliwon. Zij zouden dan Zaterdagavond bij mij komen en bij mij aan huis overnachten. Ik kon hun dan Zaterdagavond onderrichten en Zondagmorgen konden ze deel nemen aan de plechtigheden.

Van de tocht naar huis zal ik verder niets vertellen.

') Pon en Kliwon zijn de namen van de marktweek-dagen.

(Red.)