al, heel gewoon loopend; hij gaat midden op de open plek op den grond zitten, ’t Is alsof hij heelemaal vergeten is, dat hij van avond nog moet spelen, zoo zit hij daar stil voor zich uit te kijken, hier en daar aan zijn kleeding iets verschuivend. Plotseling komt er echter leven in. De gamelan is ’n nieuwe melodie gaan spelen en Pandji Woeloeng richt zich half op en blijft knielen op één knie. Zouden er hooge gasten aanwezig zijn, dan zou hij ze nu begroeten met een sembah. 'n Oogenblik later springt hij

heelemaal recht, blijft nog een oogenblik onbeweeglijk staan, als was hij huiverig om te beginnen en beweegt dan langzaam wiegelend zijn hoofd heen en weer, rechts kijkend, links kijkend, z'n schouders telkens wegtrekkend naar den tegenovergestelden kant. Dan komen ook armen en beenen in beweging, statig rythmisch; iedere beweging van ’n sobere waardigheid, die imponeerend werkt: z’n gezicht is een en al ernst, ’n „wajanguitdrukking” zou ik ’t willen noemen. Zoo gaat hij door, telkens zijn sondèr of danssjerp opnemend en met een sierlijken zwaai

Foto C. Claereboets, Djocjakarta Aanstonds vallen de roovers op hem aan. (Blz. 16.)