Alleen moet ik oom alles vertellen. Dae me een plezier en spreek jij er niet over met Tonio en de anderen. Als oom vanmiddag terug komt, zullen we nog wel eens overleggen. . . ."

Zij ging naar de deur. Thaïs stond door als een stenen beeld. Als zij had gedurfd zau ze opnieuw voor tante op hoor knieën zijn gevallen, om hoor onschuld te bezweren. Moor de moed ontbrak haar. Zij zag duidelijk in, dat haar woorden toch niet werden geloofd. En wat gaf dan zo'n herhaalde verzekering . . . . ?

Ze zag tante de kamer verlaten en de deur dicht trekken. Het was heel gewaon en toch kreeg zij nu het gevoel, dot zij was opgesloten. Werktuiglijk en uiterlijk volmaakt rustig, ging zij weer aan het werk. Maar in haar hart woedde een storm. . . .

Mevrouw Van Duijn keerde pos een holf uur later weer in de huiskamer terug. Het telefoongesprek met hoor man had haar opnieuw van streek gebracht. Haar ontdekking dot Thaïs de diefstal had gepleegd, was een zware slag voor hem geweest. Hij had haar verzocht geen maatregelen te nemen voor hij thuis kwam en met een schorre stem, die hoor duidelijk zijn emotie had verraden, het gesprek afgebroken.

Toen mevrouw Van Duijn hoor Loosmeisje zo verslagen zag zitten, verdwenen haar eigen zorgen en verdriet als bij toverslag. Thaïs scheen in dit half uur jaren verouderd. Hoor gezicht stond strak, de schouders waren ingezakt en uit haar donkere ogen scheen alle leven te zijn geweken.

„Ach kind, wat kan ik toch voor je doen?" viel zij half wanhopig uit. „Waarom moest dit olies nu gebeuren?

Wees nu eens oprecht en zeg me, wat

er allemaal in je omgaat! Ik zal je helpen, alsof je mijn eigen kind was. . . Thaïs knipperde verdacht met de ogen. Moor tranen bleven deze keer uit; zij had er immers al zoveel tevergeefs geschreid?

„Ik kon U alleen maar zeggen, dat ik onschuldig ben, tante", antwoordde zij met een zachte stem. En in een adem door vroeg ze: „Ik voel me zo moe; vindt U het goed, dot ik een half uurtje op bed go liggen?"

Mevrouw Van Duijn keek haar aan met een paar tranende ogen. „Go gerust liggen, kind. Dadelijk kom ik wel even bij je kijken. . . ."

Met een motte glimlach om hoor lippen verliet Thaïs de huiskamer. Schichtig als een dief sloop zij naar boven en toen zij even later haar ogen sloot, hoopte zij vurig, dat zij mocht inslapen, om nooit meer te ontwaken.

Thaïs sliep spoedig in. Moor beneden zot mevrouw Van Duijn te snikken, of hoor hort zou breken.

Hoofdstuk 15

SOMBERE DAGEN

Het was vijf uur in de middag, toen meneer Van Duijn terug kwam van zijn bezoek in Rotterdam. Na zijn begroeting was zijn eerste vrpag, waar Thaïs was.

„Boven", antwoordde mevrouw Van Duijn. „Vanmorgen om elf uur is ze plotseling naar bed gegaan".

Haar man keek haar aan. „Ziek?" vroeg hij kort.

„Neen, voor zover ik kon beoordelen, is zij niet bepaald ziek. Maar ze is óp van de zenuwen. (Wordt vervolgd).