„Nu zien jullie eens, triompheerde tante Bet, wat er nog los komt en dat moest maar allemaal zitten blijven of beter nog op de schoone meubels terecht komen!”
„Kunnen we nu aan ’t schrobben gaan”, vroeg Anna, die ’t veiliger vond ’t gesprek op iets anders te brengen.
„Bestig, laat maar eens zien, wat jullie er van kent I’
In een wip hadden ze in ‘t keukentje twee emmers gevuld ,—■ één met sop en één met frisch water , en begon Anna vol woede den vloer met sop te bewerken.
„Mag ik niet?” zeurde Mien.
„Weet je wat, zeem jij in dien tijd de glazen, dan neem ik ’t houtwerk met ’n sopje af.”
In dien tijd verkondigde tante Bet, dat deze vloer nu wel geschrobt werd, „omdat ie van hout was maar dat „’n vast kleed” enkel werd geschuierd en linoleum van dat zeildoek wat ze in de meeste huizen op de slaapkamers hebben —■ doorgaans met een vochtigen dweil werd afgenomen en van tijd tot tijd gewreven met een apart soort was. Ze moesten bij haar maar komen; zij was van alle marten thuis.”
Anna was met schrobben klaar en stond nu te puffen en te hijgen.
„Nu kon Mientje er wel met een natte dweil langs gaan, om de sop af te spoelen,” vond tante Bet, dan kon Anna even op verhaal komen.
’t een heele toer voor Mien. Maar ze kreeg ’t toch klaar. Gelukkig had ze bij Moeder al stevig geleerd de dweil te hanteeren.
„Kunnen we ’t nu zoo laten drogen”, vroeg Anna.
Dat was mis gerekend ze moesten er netjes nog eens met een droog uitgewrongen dweil overheen.
„Ik kan niet meer,”'zuchtte Mientje, toen zeer mee klaar waren.
„Dat begrijp ik, knikte tante Bet goedig ; trouwens we moeten nu toch ’n half uurtje wachten, ook tot de vloer heelemaal is bijgedroogd: komen jullie maar ’ns mee!”
In de keuken had ze stilletjes ’n lekker potje koffie gezet; ieder nam ’n stoel en met ’r drietjes genoten ze van ’t opwekkende vocht lekker, met suiker en kaneelbeschuitjes er bij! Die tante Bet wist nog eens wat iemand toekwam, vond Mien.
„En nu, kinders, vlug aan ’t inruimen,” dat vonden ze leuk 1
Eerst ’t karpet gelegd; toen de stoelen ingedragen en met de tafel op z’n plaats gezet. De lamp op ’t kastje en alle doeken van meubels en gordijnen weggenomen.
Wat ging dat vlug !
Tante Bet liet de meisjes volop haar gang gaan, zette intusschen de snuisterijtjes terecht, lei hier en daar ’n kleedje en ’n half uur later was de heele kamer kant en klaar.
’t Was ’n genot naar de blinkende meubels, ’t glim-
mende koper en den blanken vloer te zien; t werk was dubbel en dwars beloond.
Toen Anna ’n week later de eerste groote kamerbeurt meemaakte in haar dienst, was Mevrouw niet weinig tevreden over ’t geregelde en nette werken van
dat „jonge ding” en Anna vertelde lachend van haar lessen bij tante Bet!
JO WEVE.
«I 0Ë
De gevangenneming.
Het lijden van Christus is een heel belangrijke gebeurtenis, want, ge weet wel, het was een lijden en sterven voor onze zonden en daarom komt het verhaal ervan wel viermaal in den Bijbel voor. Maar nu moet ge niet denken, dat er ook viermaal precies hetzelfde staat. Neen; iederen keer wordt wel het verhaal in hoofdzaak meegedeeld, maar iedere verhaler heeft ons andere bijzonderheden te vertellen en als ik dus eens iets verhaal, wat ge niet in den tekst vindt, dan moet ge maar denken, dat ik die bijzonderheden bij de andere Evangelisten gelezen heb.
Ge weet zeker nog wel, en anders moet ge nog maar eens lezen, wat ik u vertelde bij Jezus intocht in Jeruzalem, dat er bij die stad een berg ligt, die de Olijfberg heet, waar de Heer meer dan eens met zijn discipelen vertoefde. Op dien berg was een hof, Gethsémané geheeten, en naar dien hof was de Heiland met zijn discipelen ook nu gegaan. Daar had Hij gebeden om kracht, daar had Hij tot zijn discipelen gezegd, dat zij met Hem waken en bidden moesten. En terwijl de Heer Jezus nog met zijn discipelen zoo in gesprek was, kwam Judas aanloopen. Maar Judas was niet alleen, hij had een groote massa menschen meegebracht, die allen gewapend waren met stokken en zwaarden en die, omdat het nacht was, zich ook hadden voorzien van lantaarns en fakkels.
Ge begrijpt zeker wel reeds, kinderen, wat Judas kwam doen, en wie die mannen waren, die hij bij zich