water, zoo noodig met wat zeeppoeder, droog ze met een zachten doek en wrijf ze na met een daarvoor bestemden zeemenlap. Eens in de week mogen zij gepoetst worden met een mengsel van wijting en spiritus, wrijf ze uit en polijst ze met den zeemenlap.

De messen moeten na iederen maaltijd worden bij elkaar genomen en voor zij gepolijst worden, gereinigd van vet. Sommigen wasschen de lemmetten in kokend water, maar dit heeft het groote nadeel dat de heften daardoor, ook al komen zij zelve niet met het water in aanraking, langzamerhand losraken. Het is veel veiliger en even doeltreffend de messen af te vegen met een groven doek, die speciaal daarvoor blijft en van tijd tot tijd in kokend water wordt uitgewasschen. In geen geval mag een vuil mes over de slijp- of polijstplank worden gehaald. Een polijstplank is een plank gedeeltelijk bedekt met dik leer, waarop amarilpoeder wordt gestrooid. Daardoor krijgen de messen een helderen glans en verdwijnen vlekken en krassen, terwijl zij hun scherpte behouden en niet zoo spoedig slijten als op een gewone slijpplank met zand.

Voor het schoonmaken van flesschen en karaffen make men kleine propjes van grauw of vloeipapier, maakt ze nat en smeert ze in met zeep. Doe ze in de flesschen met warm water, schud ze flink heen en weer en spoel ze na met frisch water, nadat de propjes eruit geschud zijn.

Een even goed middel is het omspoelen met water en fijn gemaakte eierschalen.

Een nieuwe spons moet vóór het gebruik een nacht in het water staan.

ELK VOLGENS ZIJNE NATUUR.

De zwaluw was weergekomen.

En zat met de musch op de goot.

Zij spraken vertrouwlijk te zamen,

Verhaalden hun kommer en nood.

De zwaluw vertelde wat angsten

Zij al had uitgestaan.

Wanneer zij, van de andren gescheiden.

Alleen over zee moest gaan.

En hoe zij steeds hoopte en verlangde,

In gene wilde natuur.

Om weer te mogen komen

Naar haar nestjen in de schuur.

De musch sprak van vorst en ijzel.

En sneeuw zoo schriklijk hoog.

Dat zelfs de schuwe meerle

Aan ’t keukenvenster vloog.

En hoe zij soms van koude

Gemeend te sterven had.

En eenmaal, gepraamd door den honger.

Bijna in een vogelhuis zat!

Zij huiverden bij het aanhooren

Van dien wederzijdschen nood,

En zaten een oogenblik zwijgend.

En peinzend op de goot.

„O, beter nog te vluchten,”

Zei de zwaluw, „naar verre strand!”

„Ach, liever nog te lijden,”

Sprak de musch, „in ’t vaderland I”

VIRGINE LOVELING.

n |BUg

De wonderbare Vischvangst.

Onze geschiedenis voert ons naar de zee van Tibérias, ook wel genoemd het meer van ~Genesareth.“ Daar vertoefde Jezus dikwijls met zijn discipelen, omdat de meesten van hen in die omstreken tehuis behoorden.

Heden vinden wij aan dat meer Genesareth eenige discipelen van Jezus. Zij waren daar aan hun arbeid, aan het visschen n.1., want veel van Jezus discipelen waren visschcrs. Zeven vinden wij er hier, waaronder ook Petrus. Ik denk, dat Petrus in den arbeid wat afleiding heeft willen zoeken voor zijn bedroefd hart. Waarom ziet hij er zoo bedrukt uit? Ach, hij had een groote zonde op zijn geweten, die hem kwelde. Hij had immers zijn Meester verloochend. En nu wist hij wel, dat de Heer weder opgestaan was van de dooden, hij zelf had Christus gezien, maar hij wist niet, of hij nu nog wel langer Jezus discipel mocht blijven. En bij Petrus was Thomas, over wien wij de vorige maal iets gehoord hebben, en Nathanaël, en verder, behalve twee, wier namen hier niet genoemd worden, de zonen van Zebedéüs, dat zijn Jacobus en Johannes. Deze laatste is de schrijver van het Evangelie, waarin dit verhaal staat.

Simon Petrus nu zeide tot de andere discipelen ; „Ik ga visschen," en toen antwoordden de anderen: „Wij gaan met u.‘‘ En dadelijk gingen zij in het schip, en wierpen de netten uit. Zij vischten den geheelen nacht door, maar helaas! al hun moeite was te vergeefs, want in heel den langen nacht vingen zij niets: zelfs niet één enkel vischje. Dat werd een recht droevige morgen, na zulk een vergeefschen nacht. Gij hebt zeker wel medelijden met die discipelen. Maar hoort nu eens verder. Zooals soms in eens, als de lucht heel zwaar bewolkt is, en het zulk triestig weer is, de zon door