Joop werd niet ongeduldig. Ze lachte blij.
Ik ben naar Rotterdam geweest en naar den hemel.... vertelde ze.
Zoo'n beste meid toch, dacht tante voor haar vader en haar moeder gebeden, ’n Hart van goud —• Betje’s aard. ...
Al minder brieven kwamen er voor Joop uit Rotterdam.
't Is ook zoo ver, filosofeerde Joop tegen tante. Met 't spoor 'n eind maar met je gedachten nog veel verder.
Tante begreep 't niet.
'n Briefje schrijven is toch maar een kleine moeite, zei ze wat wrevelig.
Als je wat te vertellen hebt, gaf Joop toe. Maar als ze nou voelen, tante, dat ik nou anders ben dan zij
Ze voelen niks van jou, zei tante, gegriefd in haar Joop.
Joop zuchtte eens. 't Was wel jammer. Als Leny en Bets en Stien 't eens voelden van haar en ook zoo gelukkig werden. En Wim Wim vooral, méér dan Jan. Wim, voor wien ze altijd bad voor wien ze al haar werk opdrceg, zooals moeder 't gedaan zou hebben, als ze nog leefde.
Ineens scheten Joop de tranen in de oogen. Tante zag 't. Ze nam Jcops hoofd tusschen haar droge oudevrouwenhanden. Moederlijk trok ze haar tegen zich aan.
Arme meid. Zoo is 't leven. Uit 't oog, uit ’t hart. Bij mij niet zei Joop heftig-schokkend om haar snikken in te houden.
Ik denk altijd aan hen. En ik hou veel meer van hen dan vroeger veel echter. Ik wou ze zoo graag helpen, tante.
Helpen? Wou je dan weer terug naar Rotterdam? vroeg tante geschrokken.
Joop schudde haar hoofd mistroostig.
Ik zou 't toch niet volhouden. Ik moet nagerejen werden.
Tante stond te denken.
Moet ik een van de zussen, nog eens vragen?
Toen ineens wist Joop, wat ze graag wou.
Als Wim eens hier kon komen, tante!
Wim! Tante stond verbaasd.
Waarom juist Wim, zoo'n jongen?
Joop dacht even. Zou ze ’t zeggen? Zeggen dat ze altijd werkte en bad voor Wim? Qf alleen maar . , . ■ Maar ’t allerergste noemde ze: maar.
Ze vertelde ’t, met 'n paar woorden. Hóe Wim was, na moeders dood. En ook wat Leny er van gezegd had dat ze thuis geen van allen er zooveel aan deden.
Joop keek tante eens aan. Zou ze er wat van zeggen dat dacht ik wel of iets anders onplezierigs?
Tante zei niets. Ze keek alleen; heel d'r gezicht duöbel strak in ernst.
Zou Wim hier dan. . . .? vroeg ze weifelend Joop straalde op. O, dat was lief van tante.
Eerst niet, zei ze beslist. Maar als hij nu een paar dagen blijven mocht en moeders boerderij zag en alles ging voelen zooals ik.
’t Ruikt hier roomsch, tante.
—■ Voor ’n mensch z'n ziel en z'n zaligheid moet je wat over hebben, oordeelde tante. Al zou ie vier weken hier komen.
Maar U mag niks tegen hem zeggen, bedisselde Joop, angstig, dat tante Wim in 't harnas zou jagen. Want tante moest je kennen. . . .
ik zal niks zeggen, beloofde tante. Schrijf nou maar een briefje, voegde ze er practisch aan toe.
Die Joop had toch 'n ideeën!
Joop zat met 't papier voor d'r en dacht. En in stilte bad ze:
Onze Lieve Heer, laat me nou schrijven, wat moeder gezegd zou hebben. Onze Lieve Heer, heb maar medelijden met hem. Want hij mist moeder 't ergste.
Eindelijk wist ze wat ze schrijven zou. Met 'r hanepoot-letters pende ze neer:
Beste Wim,
Het is hier nou zoo mooi. ’t Bouwland is cmgeploegd en ’s avonds komt er damp af. En de bieten staan zoo hoog en dat is mooi als ’t half donker is. En de zon gaat hier zoo ver onder. Je hebt d<it nooit zoo mooi gezien. Kom je eens kijken? Tante vindt ’t goed. Kom je vast? Ik verlang zoo erg naar iemand van thuis. Zeg vader gedag en de anderen van tante en mij en jij veel groeten van je zusje Joop.
Zou hij nu komen? vroeg tante onzeker. Vast, zei Joop. Ze dacht: ik zal er voor bidden.
Wim schreef niet terug.
Hij komt, dacht Joop koppig. Hij komt hij komt. Toen ineens op ’n middag daar zag ze hem op den weg. Lang en mager, met z’n smal wit gezicht. Op z’n rug de volle Rucksack en onder z’n arm z’n portefeuille. Ze vloog hem tegemoet.
Wim —Wim.
Zoo zusje, zei hij UeL
Hij groette tante, wat stug. Die keek hem aan niet scherp, zag Joop eer lief en heel blij.
Kind jongen bedoel ik, zei ze jij bent een echte van Horst.
Ja hij lijkt op moeder, zei Joop trotsch