maar ’s op, hij gaat er over heen als een vogel
Als een visch, bedoel je! zei Eddie verwijtend, toen ze met een ontzaggelijken plons midden in de vaart terecht kwamen.
Geeft niet, lachte Jan kalm, hij is ook ingericht op onderzeeër. En de Spin waadde kalm naar den overkant en begon den heuvel op te klauteren.
Op den top van den heuvel werd stilgehouden, om het uitzicht te bewonderen, en toen zagen ze plotseling
op eenigen afstand een man, die met den rug naar hen toe zat te schilderen.
Laten we voor de aardigheid ’ns stilletjes naar hem toegaan, fluisterde Jan, en voorzichtig kroop de reuze Spin vooruit, totdat ze vlak achter den schilder stond.
De goede man bemerkte niets. Hij was geheel verdiept in zijn schilderij, terwijl hij een lustig wijsje floot. Toen stond hij op, om het effect van zijn werk te zien . . . hij hield z’n hoofd schuin, deed eenige stappen achteruit, en. .. hij kwam in aanraking met de voorste pooten van de Spin.
De schok was des te grooter, daar de man ervan overtuigd was geweest heel alleen op den heuvel te zijn. Zijn gefluit brak plotseling af... hij keek om ... en zag de Spin. Een oogenblik stond hij als versteend, toen gaf hij een luiden schreeuw en vluchtte. Jan liet de claxon werken en dat holle, blaffende geluid, deed de man ’n sprong in de lucht en rende toen zoo hard als hij kon den heuvel af.
Eddie lag bijna dubbel van het lachen en Jan, daardoor aangemoedigd, grinnikte: zoo, nou gaan we vlug den anderen kant op, dan kunnen we nog een paar moppen uithalen 1 En weg liep de Spin.
Na een half uur kwamen ze in de buurt van een klein dorp. Ze moesten over de rivier om het te bereiken. Toen de Spin vroolijk door het water plonste zag Eddie aan den oever een eenzamen hengel, welke netjes door drie stokjes gesteund werd.
Ho, wacht ’s even! riep hij, —ik krijg daar een reuze idee; we zullen een aardigheid met dien hengel uithalen. Blijf hier met je Spin tusschen het riet liggen, dan zal ik probeeren het snoer naar ons toe te halen. Als de eigenaar van den hengel terug komt, denkt ie natuurlijk, dai ie beet heeft. Als ie ophaalt, denkt ie minstens een wallevisch gevangen te hebben.
Eddie sprong op den oever en probeerde den dobber machtig te worden. Nadat ie ’m te pakken had en met een paar natte voeten keerde hij terug naar de Spin.
Zoo, nu laten we ’t ding zoo laag mogelijk zakken! grinnikte hij.
Nadat ze tien minuten tevergeefs gewacht hadden, liet Jan de claxon werken. Dat hielp! Een oogenblik later kwam er een man uit het bosch, dicht bij de rivier
en keek verbaasd naar alle kanten, waar of dat rare geluid vandaan kwam.
Eddie trok voorzichtig aan het hengelsnoer.
De man merkte ’t da ijk.
Ha! eindelijk beet!
Hij rende naar den zwiependen hengel en greep hem vast. Dat moest een reus van een visch zijn 1 Lieve help, wat trok dat dier!.. . hij brak den hengel bijna! ’s Mans hart zwol van trots. Wat zou het dorp opkijken, als hij met zoo’n visch thuiskwam! Ophalen jongens! De visch gaf mee! Er was een luid geplas in het water. Alleen een visch van minstens twintig pond kon zoo’n geluid maken!
Zijn oogen waren strak op het riet gevestigd, terwijl hij wond en wond. Toen
Plotseling werd hij wit als marmer. Wat zag hij daar??! Was dat misschien een voorhistorisch beest, dat duizenden jaren op den bodem der rivier gelegen had Maar het leefde!
Zijn oogen pruilde bijna uit zijn hoofd, toen hij het groote, zwarte gedrocht langzaam den oever zag opkiauteren. . . . Hij liet den hengel vallen en stoof, als een verschrikte haas, naar het dorp.
Zie zoo! zij Eddie voldaan, en toen, tot Jan:
—• Lach niet zoo idioot, kerel, iet op je stuur; we moeten daar in het bosch zien te komen.
Waarom? vroeg Jan verbaasd.
Wel, omdat dit pas het begin van de comedie is. De man roept natuurlijk het heele dorp bij elkaar. We wachten ze hier op. Je zult wat beleven.
De hengelaar liep, zooals hij nog nooit geloopen had. Zelfs de wereldkampioen hardloopen had 't tegen hem moeten alleggen.
Want de wereldkampioen heeft nog nooit een voorhistorisch monster achter zich gehad.
Dus vloog de man over den weg, naar het dorp; zelfs in zijn angst bedacht hij, hoe beroemd hij zou worden in het heele land, ja, zelfs in de heele wereld ! Hij zou bekend zijn als „de man, die het watermonster ving”.
Hij was bijna uitgeput, toen hij in de verte de lichtên van het café De Rijzende Zon onderscheidde Moed, m’n vriend, je bent er bijna! nog vijftig meter ...... nog tien en de man plofte naar adem snakkend . het café binnen.
(Wordt vervolgd)
PRETTIG!
Vader, zei Jan vol trots, ik heb uw horloge heelemaal uit elkaar gehaald en toen weer in elkaar gepeuterd, en nu heb ik drie radertjes uitgespaard, die mij totaal overbodig leken.