Dat is dan meteen m’n verplichte goede daad op Zondag, dacht Dries, maar hij hield die gedachte voor zich. Vader moest er niets van merken. . . . vooreerst, omdat hij zou meenen, dat het voor Dries een offer was, en dan ook niet, omdat juist die goede daad ■steller den man een beetje ergerde. Wat was dat nou voor 'n bepaling! doe je plicht jegens God, jegens de menschen en ook voor jezelf. . dan stel je aldoor goede daden, beweerde baas Ossink. lets apparts was nutteloos en kweekte maar verwandheid in de kinderen. Of Dries zich nu dezen eiken dag verantwoorden kon, wist baas Ossink niet, en het kon hem niet schelen. Evenwel schoot het hem nu met dit geval van den vluchteling in den zin, en hij was op het punt, smalend te vragen, of dit misschien voor heden de goede daad moest verbeelden. . doch hij bedwong zich, wetende, hoe het den knaap grieven zou. Plotseling keek Dries z'n vader aan en vroeg:
Vader, hunnen ,ze u iets doen, als ze te weten komen, dat ik den man binnen heb gelaten en hem wat te eten gegeven? Ossink haalde de schouders op: Je zult wel op het bureau van politie moeten komen, en ondervraagd worden, maar mij kan in geen geval iemand iets verwijten, ten minste, wanneer ik straks het geval ga aangeven.
De knaap zei niets meer en toen zij thuis kwamen, begaf vader zich naar den zolder, om den vluchteling te zeggen, dat Dries hem zeer tegen den wil zijner vader hem onderdak had gegeven. Echter had hij zich die moeite kunnen besparen. ... de vogel was gevlogen en met hem het oude afgedragen pak, dat had moeten dienen om in den kleinen boomgaard een vogelverschrikker op te stellen. . . . verder miste de huisheer niets. Zijn avondbrood stond als naar gewoonte in de huiskamer gereed, de koffie op het komfoortje. Dries at slechts één boterham voor het geval dat vader er nog een zou willen, maar Ossink nam niet meer brood dan eiken avond en nu liet Dries zich zijn tweede goed smaken. Na afloop van den eenvoudigen maaltijd sprak Ossink: En nu moeten we maar aanstonds op stap gaan.... het best zal zijn dat je meegaat. .. . dan ben je eraf. .. .
Goede vader, ik zal de fietsen buiten zetten, en even voelen of dë banden goed zijn.
Die van vader rrioesten een paar slagen hebben, maar o hemel, de voorste was lek. . . . niets aan te doen, even band herstellen. . . . nog al gauw gedaan
.... nam niet meer tijd dan een wandeling naar het bureau toch ook geëischt zou hebben. Vader glimlachte op eigenaardige manier maar dat zag z'n zoon niet, die was te druk met den lekken band. Blijkbaar had hij zich toch te veel gehaast, althans halverwege gekomen, liep de band opnieuw leeg, en nu moesten
ze dan verder wandelen. Ondertusschen was het al aardig laat geworden. . . . aan het bureau kon men dag en nacht terecht. .. . maar de commissaris was tot acht uur afwezig. ... en het werd bij half negen eer dat vader zijn verhaal ten beste kon geven.
De commissaris keek een beetje zuinig en Dries moest het geheele voorval nog eens herhalen. De hoofdagent maakte onderwijl aanteekeningen en de commissaris las ze voor waarna vader en zoon bevestigden, dat zij het zóó gezegd hadden.
Met al dien tegenspoed aan de banden heeft de vluchteling een aardigen voorsprong gekregen, sprak de commissaris op strengen toon, je had me ook wel kunnen telefoneeren in een winkel ergens.... niet aan gedacht misschien?
Neen meneer, daar heb ik waarlijk niet aan gedacht. ... ja, dat 'had ik kunnen doen. . . . natuurlijk! De aandacht van Driés werd geheel in beslag genomen door een mooie duidelijke wegenkaart aan den wand tegenover het schrijfbureau van den commissaris. Deze volgde den blik van den knaap en zei verdrietig:
We visschen waarschijnlijk of liever zoo goed als zeker achter het net.... kijk eens hier: tot de grens is negen kilometer. . . . een renner legt dien weg in anderhalf uur af. .. . veronderstel dat de man geust heeft tot zes uur, dan is hij nu al lang hoog en droog aan den overkant: waar wou ie heen. Dries, of heeft ie dat niet gezegd?
Hij zei enkel: de grens over, meneer.
Zoo. .. . nou. .. . enfin, niks aan te doen. Ik zal telefoneeren naar de grensplaatsen en dan ook: z'n bruine pakje zal hem misschien verraden. . . . Reeds opende baas Ossink den mond, ten einde te vertellen van die oude plunje, maar Dries keek hem zóó smeekend aan, dat vader zich bezon en enkel zei:
—Achterhaald wordt ie toch en dan kost het hem zeker een paar jaartjes. .. .
Dat zit erop, stemde de commissaris toe, en hij liet de bezoekers met een niet onvriendelijken groet huiswaarts keeren. Eerst werd vaders fiets nog eens onder handen genomen, nu blijkbaar meer afdoende, althans zonder verderen tegenspoed kwamen de boodschappers thuis en nadat Dries voor een kop thee had gezorgd en vader een pijp had gerookt, zochten beide hun legerstede op. . . . maar geen van beiden kon den slaap vatten; de man die de grens over moest, hield hun gedachten tot den morgenstond bezig.
(Wordt vervolgd.)