* MARIA ONZE HULP IN GEVAREN. *

DOOR T. B.

ET was Zondag 9 Januari 1820. ¥ ¥ De felle Noorden:(©}; I—l (95] wind joeg te Lyon groote ijsschollen (joor de Saone. Kruiend sloegen ze in en op elkander. De bruggen der stad waren sterk, anders waren ze onder het rammeien der ijsblokken versplinterd, verbrokkeld en uiteengeslagen. Toch waren er nog drie mannen in een bootje op den vreeselijken stroom. Het duurde niet lang, of zij werden er uit geworpen, terwijl de boot wegzonk in de diepte. Twee wisten zich op een pijler van een brug te werken en werden op deze wijze gered, maar de derde, Pierre Guérin, geraakte onder het ijs en verdween in de diepte. Nog tweemaal kwam hij boven, maar beide malen slechts even, dan zag men hem niet meer. Tallooze toeschouwers in de aanliggende straten en bruggen zagen of hoorden het ijselijk gebeuren, dat zich daar voor hen afspeelde, zonder dat het mogelijk was ter hulp te komen. Een poging daartoe moest roekeloos genoemd worden. Daar komt de drenkeling nogmaals boven. Een groote ijsschol drijft in zijn onmiddellijke nabijheid. Krampachtig grijpen zijn handen de gladde ijsmassa vast, helaas, telkens glijden de verkleumde

vingers terug, tot op eens hij er zich toch nog opwerkt.

Maar nu ! Hulpeloos drijft hij er op .voort, totdat deze misschien door andere uiteengeslagen of in de diepte wordt gedreven.

Aan zijn godsdienstplichten had Pierre Guérin, vooral den laatsten tijd, weinig gedaan. Onverschillig had hij heengeleefd. Maar nu op eens leeft het niet-gestorven geloof weer op. In de verte ziet hij hoog op den heuvel, welke de stad beheerscht, het beeld van Maria boven haar kapel van Fourvière. Op haar stelt hij zijn vertrouwen. Hij werpt zich op de ijsschol op de knieën, het gelaat gericht naar Maria’s wonderbare beeltenis, de handen vouwend tot gebed. Dat gezicht doet een schok gaan door de rijen der onmachtige toeschouwers. Honderden vallen met hem op de knieën. Allen bidden tot Maria.

Zou Maria hier geen redding geven ? Op eens baant zich een reuzengestalte een weg door de menigte. Aan den oever gekomen, laat hij zich in een der bootjes zakken, maakt het los en stoot het met gespierden arm van wal. Hij trotseert stroom en kruiend ijs. Men staat verstomd, dat het ranke vaartuigje door de jagende scherpe ijsschotsen niet wordt gehavend en omvergestooten. De sterke arm van den roeier