quantitatief onbekend mengsel van hun herinnering aan eigen aanschouwing en aan het gelezene of gehoorde. Omtrent geschiedschrijving is een dergelijk wantrouwen geoorloofd. Op deze voordracht volgde een kort debat.

Gewone Vergadering op 24 October 1907.

Professor Neisser geeft eerst een overzicht van de experimenteele onderzoekingen over syphilis, die hij te Breslau voor eenige jaren deed en wijst op moeilijkheden daarbij ondervonden, doordat het dierenmateriaal zoo moeilijk in voldoenden getale te krijgen was. Dat was hier te Batavia beter en hier bleek dan ook dat alleen het resultaat verkregen aan grootere dierenreeksen het trekken van eenige slotsom toelaat. De grond daarvan is gelegen eensdeels daarin, dat een enting slechts in omstreeks 70 °/0 der gevallen aanslaat, anderdeels in de moeilijkheid der luesdiagnose bij apen, omdat de meesten enkel een primair affect vertoonen. Conclusies in deze materie uit weinige dierproeven getrokken, beschouwe men derhalve zeer skeptisch. Als entplaats kan men bij lagere apen alleen de wenkbrauwen gebruiken, op andere huidplaatsen lukt een enting slechts bij uitzondering. Als een enting lukt, volgt verbreiding, kan het gif door het geheele lichaam worden aangetoond. De duur der incubatie' scheen daarbij uitsluitend bepaald te worden door de hoeveelheid van het ingebrachte gif. Verschillen in hoedanigheid van het gif, m.a.w. variaties der virulentie, werden niet waargenomen, ondanks die gezocht zijn door velerlei inrichtingen van proeven. Ook bij enting van tertiaire-luesproducten kan men bij apen een primair effect zien ontstaan. De stelling, dat lues in het derde tijdperk niet besmettelijk zou zijn, dient dus te vervallen. Bij apen vindt men het gif voor verreweg het grootste deel in de milt, het beenmerg en de ballen. Vooral in de laatste organen blijft het gif zeer lang bestaan. De lever bevat betrekkelijk weinig smetstof en entingen met hersen of longweefsel leidden steeds tot een