giften reeds zijn bedenkelijke zenuwstoornissen geen zeldzaamheid. Het atoxyl kan ook als voorbehoedmiddel dienen. De andere middelen, die beproefd werden (kleurstoffen, chinine, metol, thymol colloidale metalen enz.) bleken als geneesmiddel werkeloos; van sommige moet de uitwerking nog blijken. Ten slotte wijst spreker er op, hoeveel steun hij bij de collega's te Batavia vond: zonder deze ware hem het volbrengen van zijn taak onmogelijk geweest. Hij spreekt daarvoor zijn besten dank uit.

De Voorzitter spreekt prof. Neisser op hartelijke wijze toe tot afscheid en biedt hem namens de V. het correspondeerend lidmaatschap aan. Prof. Neisser aanvaardt deze benoeming onder dankzegging.

Gewone Vergadering op Vrijdag 29 November 1907.

In het debat, dat volgde op de voordracht van den Heer de Haan over den intestinalen oorsprong der longtuberculose, merkte de Heer Koolemans Beynen op, dat het materiaal van de school tot opleiding van inlandsche artsen misschien een bijdrage zou kunnen leveren om de frequentie der tuberculose onder inlanders te leeren kennen. De Heer de Haan antwoordt, dat Modjowarno daarvoor een beter terrein is, omdat de maatschappij daar een meer zuiver inlandsche is, dat er in ons weten omtrent dit punt evenwel nog groote leemten bestaan uit gebrek aan cijfers.

De Heer Nijland vraagt of tuberculose alleen bekend is onder het vee, dat hier te lande ingevoerd is. Hierop antwoordt de Heer de Haan, dat onder hier geboren vee geen zeker geval bekend is. Verder maakt de Heer Nijland een bedenking tegen de bewijskracht van de medegedeelde proefneming op een karbouw, omdat dit dier is een herkauwer. Daarmee is de mogelijkheid gegeven, dat tuberkelbacillen, in de maag ingebracht, terugkomen in den mond en van hier uit binnendringen in het lichaam en niet van uit den darm. De Heer de Haan erkent de mogelijkheid,