artsen. Toen echter aan het tweede gedeelte van het onderzoek, dat der Europeesche schooljeugd, zou worden begonnen, werd van den kant van den Inspecteur van het lager onderwijs daartegen bezwaar gemaakt. Het zeer gewichtige, paedagogische document, waarin werd uiteengezet, waarom Europeesche jongens op school niet in een wijdmonds fleschje mogen urineeren, is helaas „geheim" en ik kan dus mijne lezers niet op dit merkwaardig stuk ver: gasten; het resultaat was echter, dat naar aanleiding van genoemd advies het verrichten van dat onderzoek door den Directeur van Onderwijs werd verboden.

Ik ben dus tot mijn spijt niet in staat eenige conclusie te trekken, en geef, als ethnologische bijzonderheid, alleen de uitkomst van mijne onderzoekingen bij Inlanders.

In het geheel werd de urine onderzocht van 795 personen; 654 daarvan waren leerlingen der Inlandsche scholen, 136 leerlingen der school tot opleiding van Inlandsche artsen en 5 Inlandsche onderwijzers.

Elke urine werd door middel van drie reacties op eiwit onderzocht, nl. met de ringproef van Heller, de reactie met azijnzuur en ferrocyankalium en de kookproef. De reacties werden voor het groote meerendeel door mij zelf gedaan, gedeeltelijk door op den cursus voor tropische ziekten werkzame artsen. De onderzochte urine werd des ochtends tusschen 10 en 11 uur geloosd, nadat de personen gedurende ongeveer 4 a 5 uur geen horizontale houding hadden aangenomen.

STAAT.