zijn, vind ik deshalve niet bevestigd, wèl dat na verloop van eenigen tijd de bloedsdruk over liet algemeen daalde: terwijl immers bij de opname slechts 8 patienten een bloedsdruk beneden 150 cM. water hadden, bleek ten slotte in het verloop der ziekte, dat 33 patienten een bloedsdruk beneden 150 cM. water vertoonden.

Welk verband er bestaat tusschen verhoogden bloedsdruk en oedeem, weet ik niet; ik kan er slechts op wijzen, dat van de 24 patienten met hydropischen vorm bij opname er 12 = 50 % waren met een druk van 180 cM. water en hooger, terwijl van de 18 patienten met atrophischen vorm er 3 = ± 16°/o waren en van de 8 patienten met rudimentairen vorm er 1 = ± 12°/0was. Ook valt.op, dat de hoogst waargenomen systolische druk hoofdzakelijk is waargenomen bij patienten met hydropischen vorm van beri-beri (9 patienten van den hydropischen vorm hadden een bloedsdruk van 200 cM. water en hooger, terwijl van den atrophischen vorm er 1 was, zoo ook van den rudimentairen vorm).

Later hoop ik in de gelegenheid te zijn, de bloedsdrukbepalingen bij beri-berilijders meer systematisch te kunnen verrichten en kom ik dan nader op deze en andere punten terug.

Met het kymographion (vervaardigd door D. B. Kagenaar Sr. Utrecht), in 't bezit van het Pathologisch Laboratorium te Medan, heb ik, zooals v. Recklinghausen dat beschrijft, Treppenkurven opgenomen, waaruit men door meting den bloedsdruk kon bepalen en kon ik bij die patienten, bij wie ik reeds palpatorisch den bloedsdruk verhoogd vond, ook op deze wijze den bloedsdruk verhoogd vinden, doch kom ik later ook hierop terug.