bruikte ik een verwarmbaren trechter, waarin ik op een glazen schijf wat glaswol en daarop een schijfje filtreerpapier legde. Hierop wordt de gemalen katjang in een gelijkmatige laag uitgespreid en daarop een tweede filtreerpapier gelegd, om te voorkomen, dat bij het opgieten van water de katjang opgespoeld en daardoor de laag, waardoor het water moet heensijpelen, te dun zou worden. Het geheel wordt op een temperatuur van 70° tot 80° gehouden, en door telkens slechts kleine hoeveelheden heet water op te gieten, het uittrekken zoo volledig mogelijk gemaakt. Men kan in dit geval niet zooals in de beide vorige series een willekeurige hoeveelheid water gebruiken, om zeker te zijn, dat men zoo veel mogelijk van de te onderzoeken stof uit de boontjes verwijdert, daar men dan weer zou moeten indampen. Men kan toch een kip, die gewoon is zeer weinig te drinken, en wier spijsverteringskanaal op droog voedsel gebouwd is, niet al te veel vloeistof ingeven, daar men dan gevaar loopt hierdoor te schaden. Ik gaf daarom niet meer dan 40 G. _ per dag in twee keeren.

Het op deze wijze uit 50 G. katjang idjoe bereide azijnzuurhoudende filtraat (praeparaat C) bleek nog 3,7 G. vaste stof te bevatten, die bij gloeiing 21,7°/0 asch achterlaat, waarvan 2,4°/0 voor rekening van het phosphorzuur komt.

In het geheel werden 4 kippen met dit praeparaat behandeld. Ook deze werden eerst door voeding met afgewerkte rijst ziek gemaakt en kregen dan het praeparaat C. bij die zelfde rijst. Een kip, die erg ziek was, toen de proef begon, vertoonde geen verbetering en stierf den 8sten dag der behandeling. De tweede werd eerst eenigen tijd met het infuus behandeld, voordat daaruit de nucleïnen neergeslagen werden. Hiermede verbeterde zij belangrijk. Daarna werd het praeparaat C. gegeven. Bij de beide anderen, die direct na het uitbreken van ernstige verschijnselen met het praeparaat C. behandeld werden, trad zeer. belangrijke verbetering op. Echter behielden zij een stijven gang, en