Het aldus opgeschepte zand wordt in een steriel kolfje gedaan en dan 25 cMf. steriel water toegevoegd. Na een paar minuten krachtig omschudden worden hieruit verdunningen aangelegd en daarvan platen gegoten.

Na 48 uur worden dan de opgekomen koloniën geteld, waarbij de prodigiosi en de anderen afzonderlijk worden gehouden. Het is wel waar, dat na 48 uur nog niet het volle aantal bereikt is, maar het grootste deel is er dan wel, en daar toch gelijksoortige platen met elkaar vergeleken worden, is de daardoor gemaakte fout niet groot.

Daar het natuurlijk niet mogelijk was, altijd precies evenveel zand te nemen, moest ook deze hoeveelheid worden gecontroleerd. Hiertoe werdt het zand, nadat de platen waren gegoten, van elk kolfje in een nauw maatglas gebracht en na bezinken afgelezen hoe groot het volumen was. Ik neem hierbij aan, dat het poriënvolume in zand van een zelfden weg na slibben niet al te veel zal verschillen, wanneer men bij het opscheppen de voorzorg heeft genomen geen grootere steentjes mede te nemen.

Het is duidelijk, dat deze methode van meten niet op zeer groote nauwkeurigheid kan bogen. Als het zand nog maar weinig water bevat, komt dit in capillaire laagjes om de korrels voor. De hoeveelheid zal dus afhankelijk zijn van de gezamelijke oppervlakte der korrels «n niet van hun volume. Daar echter dat oppervlak niet te meten is, is de volumenbepaling nog de eenige manier om een eenigszins objectieve schatting te verkrijgen.

Ik heb nu elke telling herleid op het aantal bacteriën, dat 1 cM3. zand zou bevatten. De waarnemingen op de verschillende dagen zijn daarbij afzonderlijk gehouden: deels omdat niet eiken dag met een evenveel bacteriën bevattend water werd begoten, en dus de aanvangsgetallen in de verschillende proeven niet gelijk waren, terwijl het ook niet mogelijk is, om precies evenveel water als een vorigen keer op een bepaald oppervlak te gieten, deels omdat dan de