zijn. Zoo krijgen wij nu alleen mededeelingen omtrent districten, waar Europeesche geneeskundigen wel voorhanden zijn. En toch is de vraag: „Hoe is de toestand daar, waar geen Europeesche genee'skundigen zijn?" En het antwoord kan niets bevatten (of het zouden losse praatjes moeten zijn) omtrent oorden, die van Europeesche geneeskundige behandeling verstoken zijn. Dat is dan een onderzoek, dat met de trompetten van Theophrastus Bombastus Paracelsus aangekondigd wordt als eene verbetering van het door ons verrichte!

De „onderzoekers" mogen geen kosten maken, zeiden wij zooeven. In de discussie werd er gewicht op gelegd, herhaaldelijk te verklaren: „dat het weinig geld zou kosten" (Voorzitter pag. 597); dat de „Maatschappij met weinig kosten het hare bijdragen (kon) tot eene betere voorziening in de geneeskundige behoeften der Indische bevolking" (Hoofdbestuurder-Secretaris, pag. 598) „dat, waar „der Kostenpunkt" hier van zoo weinig invloed is, het nu rationeel is, dit voorstel aan te nemen." (Voorzitter, pag. 598).

Een onderzoek om aan 30 millioen menschen geneeskundige hulp te verschaffen, een onderzoek om te verbeteren, wat eene door de Indische Regeering benoemde commissie — naar het oordeel van het hoofdbestuur — onvoldoende behandeld heeft, en dat vooral, vooral, vooral niet veel kosten mag. „Veel" is — als men met de raming voor 1910 op pag 652 te rade gaat— ƒ 100 a / 150. Zóóveel mag het niet kosten. De „ethische koers" in folio!

Om een volk er toe te brengen, dat het zich aan onze geneeskundige behandeling toevertrouwt, moeten wij beginnen met diens taal (talen: Javaansch, Soendaneesch, Madoereesch — de buitenbezittingen laten wij er buiten—) te spreken; moeten wij midden onder het volk wonen, met het volk meeleven; moeten wij niet alleen zeer bekwaam arts, maar ook mensch vol liefde, vol tact en toewijding en met uiterst weinig behoeften zijn.