Tenzij men vele ziekenhuizen opricht, kan men in Indië aan een arts geen grooter kring toewijzen dan een, die + 6000 zielen omvat.

Met 5000 artsen zal men dus nauwelijks kunnen volstaan. En als ieder van die artsen zijn eischen tot het denkbaar laagste peil vermindert, nl. zich tevreden telt met ƒ 400 's maands, zonder eenige bijverdienste, dan kost het nog een bagatel van 24 millioen gulden 's jaars. Zie, dat vinden wij zoo grootsch: een onderzoek in te stellen, waar men zoo om en bij de vijftig gulden voor over heeft en dat óf op niets moet uitloopen, óf op een voorstel, waarvoor vele millioenen guldens op de Indische begrooting zouden moeten gebracht worden. Gesteld er ware een Nederiandsch Staatsman te vinden, die met zulk een voorstel bij de Staten-Generaal durft aan te komen!

„Zóó is het niet bedoeld", dat weten we ook wel. Er zijn geen 5000, geen 50 en misschien zelfs geen 5 Nederlandsche artsen van het vereischte gehalte, die voor zulk een karig loon naar Indië willen gaan. Wij willen alleen laten zien, dat zelfs de meest onnadenkende niet kan gelooven, dat het om de geneeskundige hulp van het Volk te doen is.

De geneeskundige (en de verloskundige) hulp voor de Inlandsche bevolking moet verleend worden door Inlanders; door menschen, die mede kunnen leven en mede blijven voelen met het Inlandsche Volk. De Europeesche geneeskundige kan daarbij alleen te pas komen als raadsman en als leidsman. Maar vóór hij daartoe geschikt is, moet hij zelf met Indië vertrouwd zijn. Dat eenige zendingartsen van het begin af daarin zoo groote bekwaamheid toonden, bewijst niets voor het gros; mannen als o. a. Scheurer en Bervoets zijn mannen met eenen bijzonderen persoonlijken aanleg, die maar zelden aangetroffen wordt. Er waren ook zendingartsen, die minder succes hadden. Vraagt eens de zending of zij een paar honderd artsen van evenveel natuurlijken aanleg en van evenveel opofferingsgezindheid zou weten te vinden!