tegenover zijn overheerschend denkbeeld: een groote kweekschool voor vroedvrouwen te mogen oprichten, Java en Madoera van twee soorten vroedvrouwen te mogen voorzien, t. w. die van de lange opleiding (d. i. 2 a 3 jaar), die als operateurs moeten optreden, en die van de korte (6 md), die de doekoens baji * moeten vervangen. Voor dit denkbeeld offert hij de geneeskundige hulp letterlijk op („Een jaar verder" in Ned. Tijdschrift voor Verloskunde en Gynaecologie 11e jaargang, blz. 26 **), maakt hij zich en anderen wijs, dat men onwetende lnlaiidsche vrouwen in 6 maanden zoover brengen kan, dat zij op het overweldigend belangrijke punt der asepsis betrouwbaar zijn en — zonder controle !! — betrouwbaar blijven, en dat men andere Inlandsche vrouwen in 2-3 jaren tot zelfstandige verloskundige operateurs maken kan, dat men de laatstvermelden met ƒ25, van Landswege te betalen, en de eersten, na eene kleine subsidieering, met eene verwijzing naar de individueele betaalkracht der bevolking afschepen kan; dat men een voldoend getal leerlingen vinden kan om een korps van 2 a 3 duizend Ie kl. en 8 a 10 duizend 11e kl. vroedvrouwen binnen betamelijken tijd (ongeveer tien jaar) te scheppen; verwaarloost hij te onderzoeken hoeveel kweekscholen, hoeveel leeraren, hoeveel

barenden men daartoe noodig zou hebben en

hoeveel geld; en meent hij zoowaar eenig Minister voor zulk een duur en in de luchthangend project te kunnen winnen. Zijn kweekschool is zijn obsessie geworden, zóó erg, dat hij nu, met inspanning van heel zijn redeneerkunst, voor een onderzoek door middel van vraagbrieven pleit, hetgeen hij in 1898 („Een jaarverder" blz. 21) zoo beslist afkeurde.

Want, al is er niets gezegd over de, door de verbeter-com-

* d. w. z. Inlandsche oude vrouwen zonder eenige opleiding, die hulp verleenen bij bevallingen.

** „Neen, eene goede regeling van de algemeene geneeskundige hulp, zoodanig dat het de draagkracht van den staat niet te boven gaat, daartoe zie ik op 't oogenblik geen kans".