De verdere discussie loopt over de vraag of de verdikkingen van de kleppen, zooals door spreker gedemonstreerd, werkelijk als endocarditis op te vatten zijn.

De Heer Baermann houdt die verdikkingen niet voor endocarditisehe; volgens zijne meening komen dergelijke verdikkingen bij vele normale menschen voor.

De Heer Elders wijst er op, dat dan de kleppen zouden moeten flotteeren, wat hier niet 't geval was en hoe zou de Heer Baermann dan de embolus in geval 2 willen verklaren en de koorts, die erbij voorkwam.

Dit speciale geval ontkent de Heer Baermann ook niet, doch blijft overigens zijne bewering volhouden.

De Heer van Loghem meent, dat de hypothese van Elders, dat een belangrijk deel der tot nu toe onbekende koortsvormen te wijten zijn aan endocarditiden veroorzaakt door darmbacteriën, nog op zeer losse schroeven staat. Dat darmbact. met name colibacillen of aan paratyphus bacillen verwante organismen tijdens het leven circuleeren en na den dood bij allerlei processen en in allerlei organen gevonden worden, is wel zeker, maar hunne juiste beteekenis te schatten, is vooralsnog niet mogelijk. Dat zij bepaaldelijk het endocardium aangrijpen, acht spreker niet waarschijnlijk; acute endocarditiden vindt men zelden bij de sectie en insufficienties van de klepvliezen zijn vooral secundair aan de veranderingen van het myocard. Het myocard is hier zeer vaak ziek en spreker is met den heer Baermann eens, dat de veelvuldige dilataties en andere stoornissen in de hartsfunctie de herkenning tijdens het leven van endocarditis zeer moeten bemoeilijken. De Heer Elders houdt de klepverdikkingen als te zijn ontstaan door lichte, steeds opnieuw optredende infecties. De Heer van Loghem merkt daarbij op, dat we bij die bacteriaemie dat in de cultures zouden moeten vinden, waarop de Heer Elders zegt, dat dit bij lichte infecties niet altijd het geval behoeft te zijn en haalt als voorbeeld o. a. lichte typhus aan.