Uitgesproken uramie zag ik in 1 geval. Patiënte succombeerde hierbij onder heftige eclamptische aanvallen, een week na opname. Hierbij ontstond geen koorts, de pols was gespannen, patiënte zeer spoedig in coma, er bestond een absolute anurie, nadat kort na den cholera-aanval eenige sterk eiwithoudende, donkere urine geloosd was.

Meer of minder uitgesproken uramische symptomen vertoonden verder nog 17 patiënten (sufheid, moeheid, geiinge hoeveelheid urine met veel eiwit;, betrekkelijk hooge bloedsdruk). Deze genazen allen.

Een exantheem, meest beginnend met een urticariaachtig uitslag, spoedig overgaand in een mazelenachtig uitslag, zag ik in 6 gevallen (5 genazen), waarvan 5 in aansluiting aan een typhoïd. Van deze laatsten herstelden er 4, terwijl de eenige, die overleed, eerst op den dag van overlijden het exantheem in geringe mate vertoonde.

Het exantheem begon meest op den rug en breidde zich over het geheele lichaam uit, jeukte sterk, begon na 3 a 4 dagen onder afschilvering te verminderen en was na een week geheel verdwenen, terwijl het algemeen bevinden deilijders tijdens het exantheem zeer spoedig verbeterde en na afloop daarvan ook het typhoïd genezen was. In 1 geval ontstond een dergelijk exantheem na een choleradiarrhoe zonder typhoïd. Het optreden van 't exantheem bij typhoïd mag dus als een prognostisch gunstig teeken beschouwd worden.

Recidieven kwamen niet voor.

Na alle zwaardere en na zeer vele lichtere gevallen werd in de eerste dagen eiwit in de urine gevonden; meest in vrij groote hoeveelheden. Gewoonlijk verdween het eiwit na enkele dagen weer. Bij ontslag der patiënten uit de ziekeninrichting was de urine steeds vrij van eiwit.

Meerdere malen werd de combinatie: cholera-malaria geconstateerd. Altijd had men hierbij te doen met chronische malarialijders, waarbij onder de verzwakkende werking