beslag tegen den wand en op den bodem van liet buisje.

In een agarstrijkcultuur groeit hei organisme in een dikke, boterachtige laag, met geligen tint. Deze groei was rijker dan wij dat bij den dysenterie- of zelfs bij den coli-bacil gewoon zijn.

Melk wordt niet gestold (8 dagen); indol niet gevormd in pepton. Gelatine niet vervloeid; de koloniën op platen zijn rond, wit, fijn gekorreld. In een gelatinesteekcultuur groeit de bacil gelijkmatig langs het steekkanaal, vormt geen uitloopers. Op aardappelen was de groei in de eerste dagen slechts gering en werd een wit laagje gevormd. Na drie dagen ontstond een bruine tint, die steeds meer in het roode overging. Na tien dagen was de kleur meer donkerrood dan bruin.

Uit glucose wordt geen gas gevormd (agar en bouillon), neutraalrood-agar blijft onveranderd. Glucose (2°/0) lakmoespeptonwater is na 24 uur rood gekleurd. Manniet, saccharose, maltose, dextrine, lactose en ook fructose worden door dezen stam niet gesplitst.

Een organisme dus dat in zijn eigenschappen vrij wel overeenkomt met den dysenteriebacil. „Vrijwel', want er zijn eenige kleine afwijkingen: le minder plompheid, de kleinere afmetingen; 2e de dikkere, meer vettiger indruk makende groei op schuine agar2; 3e de roode kleur, die de cultuur op aardappelen aanneemt. In de verhoudingen tegenover suikers valt nog op, dat fructose niet wordt gesplitst, hetgeen door de dysenteriestammen wel geschiedde.

Toch was de mogelijkheid een dysenteriestam voor mij te hebben, vooral met het oog op de agglutinatie door de patiëntensera, m. i. niet uitgesloten. Reeds afwijkingen in groei op gelatine bij andere stammen gezien hebbend, zou het a priori niet onmogelijk zijn, dat afwijkingen in groei op agar en aardappelen ook voorkomen. De aardappelcultuur week bovendien de eerste twee dagen niet zichtbaar af en later zien wij ook bij dysenteriestammen de kleur