thesie uitgevoerd. Na eenige cocaine-indroppeling gecombineerd met eserine wordt een eenigszins corneale wond gemaakt. De lens komt nog geheel omsloten in de beurs zonder kapselklieving ook zonder eenigen druk of knijpen door patiente, er uit, gevolgd door glasvocht. De ooglid houder wordt oogenblikkelijk verwijderd, doch het bovenooglid raakt beklemd aan de cornealap, waarop het ooglid opgetild en verder de oogleden gesloten worden. Daarna wordt het oog, zonder weder opengemaakt te worden, verbonden.

Met het oog op het verlies van glasvocht, blijft P. eenigen tijd op de operatietafel liggen, doch spoedig sijpelt bloed door het verband heen; het verband is geheel doordrenkt met bloed, waarop dit weder wordt afgenomen. In den bindvlieszak is een groote klomp bloedkoek opgehoopt (later blijkt deze met bloed doordrenkt glasvocht met eenig vaatvliesweefsel te zijn), donkerrood van kleur.

Nadat deze verwijderd is, komt nog steeds bloed uit de wond. Na tamponnage wordt een drukverband aangelegd, en P. te bed gelegd. Het oog bloedt echter nog door, en tweemaal is het verband verwisseld. P. klaagt over hoofdpijnen en dorst. Tegen 2 uur n.m. (de operatie is om 10 uur v.m. uitgevoerd) houdt de bloeding geheel op. 's Nachts slaapt P. onrustig, klaagt nog steeds over hoofdpijn, waarom een kleine dosis morphine wordt ingegeven.

Den volgenden dag wordt het verband vernieuwd, zonder het oog open te maken. Koorts heeft P. niet. Pijnen aan de oogen heeft P. niet veel, alleen nog wat hoofdpijn. Inwendig wordt aspirine met phenacetine gegeven, en dit geeft verlichting. De hoofdpijnen duren tot 10 dagen, waarna P. zich geheel normaal voelt; alleen komen er wat tranen uit. Den 25sten voelt P. zich geheel gezond, slaapt en eet goed. De oogbol is verkleind, De wond is geheel gesloten, er is haast geen oogkamer meer, slechts beneden, welke