Maar „100 guldens ter maant", al neemt men in aanmerking de veel grootere waarde van het geld destijds in vergelijk van tegenwoordig, en de verdere emolumenten aan Cleijer's betrekkingen verbonden '), vond onze vriend op den duur blijkbaar geene betaling naar evenredigheid zijner uitstekende persoonlijke eigenschappen, en de Indische machthebbenden schijnen van dezelfde meening te zijn geweest, want in 1676 werd tusschen beide partijen een zaakje bek. . . lonken, zullen we maar zeggen, dat alleszins verdient aan de vergetelheid ontrukt te worden.

In genoemd jaar toch zou de apotheker Hercules Cruijs, die in 1668 een contract met de Regeering had aangegaan voor de levering van de benoodigde medicijnen aan liet Hospitaal te Batavia, berekend op een stuiver per patiënt en per dag, repatrieeren. Bij datzelfde contract was bepaald, dat de Compagnie hem instrumenten en verdere benoodigdheden tegen betaling zou leveren, om, na afloop van het contract, voor het kostende teruggegeven te worden; ook medicamenten en chemicaliën ontving Cruijs tegen een bepaald bedrag van de Compagnie, die hem een huis in gebruik gaf, dat voor Apothekers-Winkel zou dienen; aan de burgerij moest hij de geneesmiddelen volgens een vastgesteld tarief leveren, terwijl de gage en het kostgeld van Hercules Cruijs bij het in werking treden van het contract vervielen (de Haan).

Cruijs zou dus repatrieeren, en nu werd bij Resolutie van 3 November 1676 de zaak zoo bedisseld, dat „doder Andries Cleijer" dien apothekers-winkel op eigen verantwoording zou voortzetten „op hetzelfde contract en de conditiën van Cruijs", zooals de aanhef van het Besluit

(') Onder Cleijer's opvolger, den Opperchirurgijn Adriaan Strijckersberg, bestonden er blijkbaar ook minder wettige emolumenten, want de chirurgijn Frikius. die gaarne geplaatst wilde worden op een schip, dat de reis naar Japan maakte, kreeg dit gedaan, „door eenige Ducatonsaan den Opperchirurgijn te vereeren", (zie zijn „Reijs", bldz. 79, 80 en 90;.