(L) scheidde daarbij tweemaal achtereen choleravibrionen uit (zie overzichtsstaat), waardoor de vergissing ontdekt werd.

Het resultaat van het onderzoek van den inhoud van het maagdarmkanaal na den dood, ten opzichte van het voorkomen van choleravibrionen was voor alle dieren negatief. Ook werd de urine op eiwit onderzocht, omdat zij zoolang een 2°/0 emulsie van creoline hadden ingekregen (dagelijks gedurende 15 — 30 dagen!). Bij geen van de vier proefdieren werd eiwit gevonden.

§ 4.

Beschouwen wij nu de bovenstaande proeven, dan blijkt daaruit:

1. dat choleravibrionen, in groote hoeveelheden aan een konijn toegediend, de maag kunnen' passeeren zonder dat het noodig is eerst een alkali toe te voegen ').

2. dat bij regelmatig toedienen van groote hoeveelheden choleravibrionen aan volwassen konijnen, de vibrionen ten slotte als regel met de faeces worden uitgescheiden. Bij één van de zes konijnen (C) werden nooit vibrionen gevonden: dit konijn werd ziek, herstelde zich en vormde duidelijk aantoonbare tegenstoffen (aggl. en bacteriolys.). Het is mogelijk, daar konijn C met de sonde gevoed is, dat kleine laesies van het maagslijmvlies de resorptie van bacteriënbestanddeelen hebben vergemakkelijkt. Het komt mij intusschen ook niet onmogelijk voor, dat dit konijn idiosynkratisch ten opzichte van choleravibrionen is geweest. Het dier is werkelijk ziek geweest en het optreden van de tegenstoffen zou dan met het doorgemaakte ziekteproces samenhangen. De snelle vernietiging van de vibrionen in het darmkanaal zou tevens het gevolg daarvan kunnen zijn.

3. dat alle konijnen, die met een zekere hoeveelheid creoline

') Cf. Metchnikoff. Ann. de 1'Inst. Past. 1894.