van Groneman mogen niet verwachten, dat zij die plicht van zich af kunnen schuiven door van hen zwijgen te eischen, die meenen bezwaren te hebben tegen de wijze, waarop Groneman voor zijn creolinetherapie reclame maakt. Zelfs groote sympathie en neiging om hem op zijn hoogen leeftijd te sparen, mogen hen niet doen zwijgen, die de overtuiging hebben, dat Groneman door zijn overdreven lof, zonder de bezwaren van anderen te vermelden, in het nadeel van het leekenpubliek werkt door de illusie op te wekken, dat het creoline een onfeilbaar middel tegen de cholera is. Niet een „onwaardige oppositie" is dit, maar een plicht, wier verzaking Deggeller niet kan en mag vragen.

Ten slotte hoop ik, dat Deggeller uit het bovenstaande de overtuiging gekregen moet hebben, dat ik persoonlijk niets tegen Groneman heb, integendeel de meeste sympathie voor hem voel en hem bewonder om zijn vele verdiensten en de groote werkkracht op zijn hoogen leeftijd.

Evenzoo hoop ik, dat Deggeller zal inzien, dat wij hetzelfde streven naar waarheid hebben en dat ons verschil van opinie sympathie voor elkanders streven niet kan uitsluiten. Met spanning zie ik daarom uit naar hetgeen hij in het voordeel der creolinetherapie kan zeggen en ik wensch hem van harte toe, dat hij de bezwaren, ertegen ingebracht, kan overwinnen en Groneman op zijn ouden dag de voldoening kan geven van een overwinning na jarenlang strijden, op de eenige daarvoor aangewezen wijze.

Ik zal dan de eerste zijn om Groneman geluk te wenschen.

Luzern, 21 Juli 1911.

E. W. K. v. d. Borne.