op een dwarse, schuine of lengte doorsnede van een deel van den worm en kan in de volgende coupes het vervolg ervan bestudeeren. Op deze wijze blijkt, dat de parasiet een groote lengte bezit en zich in alle richtingen kronkelt. Ik vond doorsneden van de parasiet, hoewel heel zelden, aan de oppervlakte van de „fausse membrane", ook wel daarin, maar het meest toch in het epitheliale weefsel van het rete Malpighi of in diens uitloopers. Dit epitheliale weefsel schijnt haar geliefkoosde verblijfplaats te zijn; zij wroet daarin tusschen de epitheelcellen voort en vindt in de gemelde uitloopers, in het bijzonder de wanden der folliculi pili, een geschikt terrein om dieper in de huid te dringen en zich daarna weer op dezelfde wijze naar boven te werken (zie de plaat). Het behoeft ons niet te verwonderen, dat de voortkruipende parasiet nu en dan wel eens het epitheliale weefsel verlaat en in het bindweefsel van het corium terecht komt, vooral wanneer zij haren weg door de epitheelwanden der haarzakjes neemt. Maar zij dringt niet ver in het bindweefsel door; ik zag de parasiet steeds in de onmiddellijke nabijheid van het epitheliale weefsel gelegen, terwijl ze ten deele ook nog daarin lag. Vindt men in een coupe gedeelten van de parasiet schijnbaar midden in het corium liggen, dan heeft men haar slechts in de volgende coupes verder na te gaan, om het boven beweerde bevestigd te vinden. Merkwaardig is het, dat de parasiet bij haar voortwroeten niet bij voorkeur van de gepraeformeerde holten, zooals de haarzakjes en de uitloozingsbuizen der klieren, gebruikmaakt. Trouwens de laatste zouden dikwijls veel te nauw blijken. Dit voortkruipen van den worm in alle richtingen door het rete Malpighi, steeds in de nabijheid van de zoo gevoelige papillen, moet een zeer sterk jeukgevoel veroorzaken.

Dat de parasiet in de huid voortkruipt en niet stil ligt, is begrijpelijk. Een nader bewijs daarvan geven de verlaten gangen, welke zich voordoen als gaten in het weefsel,