dekglaasje uitgeoefend, doet liet ei om zijn as rollen en wij merken op, dat de doorn lateraal geplaatst is, maar zich alleen voordeed als terminaal geplaatst, omdat hij naar het oog van den onderzoeker toe of hiervan af gekeerd was.

Nooit verkreeg ik den indruk, dat de eieren in degeneratie verkeerden of niet bevrucht waren. Men vond in defaeces:

1°. eieren, waarin een duidelijke eicel en ook dooiercellen te herkennen waren;

2°. eieren met normaal ontwikkeld myracidium;

3°. eieren met een inhoud, bestaande uit een hyaline massa met zeer vele vetdroppels (?); (zeer spaarzaam aangetroffen);

4°. eieren, die verkalkt waren, een bruinroode of zwarte kleur hadden, geen structuur deden herkennen, en waar alleen nog maar een klein restje van den lateraal geplaatsten doorn te zien was;

5. eischalen en

6. eieren, die omhuld waren door een hyaline massa, die als een kapsel het ei omgaf.

In Suriname schijnt het parasitisme van Sch. Mansoni slechts zelden tot klinische verschijnselen te voeren, misschien omdat de infectiekans er niet zeer groot is, waardoor herhaalde infectie zeer zelden plaats heeft. Ook is er de aandacht op deze ziekte eerst na mijn nasporingen gevestigd, zoodat het best mogelijk is, dat later blijkt, dat het aantal lijders grooter is dan wij nu denken. Slechts twee van de 15 door mij geobserveerde gevallen vertoonden symptomen, die door het parasitisme van Sch. Mansoni zouden kunnen worden verklaard.

Een hunner klaagde over bezwaren bij de defaekatie en over slijm en bloed bij de ontlasting.

Een andere patiënt had een zwaar lijden. Deze patiënt kon maanden lang worden geobserveerd en er kon na zijn dood een obductie verricht worden, die in staat stelde de hierboven uiteengezette kwestie over de dualiteit der Bilharziaverwekkers voor een groot deel op te lossen. Ziekte-