niet zoo sterk ontwikkeld als aan de overgangsplooien waar ruimte genoeg is. Over het algemeen zijn de follikels aan het ooglidbindvlies breeder doch platter.

De opvatting als zouden de door Prof. Snellen met den naam van iabeculae bestempelde witte schijfjes, die men zeer vaak bij trachoom onder de conjunctiva tarsi aantreft, voorloopers zijn van follikels en identiek zijn met die aan de fornix, is naar onze meening bezijden de waarheid.

De witte schijfjes zitten in den tarsus onder het bindvlies, zijn dus een zuiver trachomatcuse verandering van het tarsusweefsel. Follikels zijn ze beslist niet; bij het aanprikken komt er niets uit, wat bij gewone follikels wel het geval is. Waarschijnlijk dringen de smetstoffen op deze plaatsen in het tarsusweefsel en vormen deze schijfjes. Langzamerhand wordt het kraakbeen ziekelijk verdikt, en naast de samentrekking van het atrophische conjunctivaweefsel mede een oorzaak van het ontstaan van entropion. Bij papillairen en follikulairen vorm van trachoom zonder witte schijfjes, dus zonder aandoening van het kraakbeen, ontstaat, ondanks de sterke atrophie van den bindvlieszak, geen entropion.

De Iabeculae kunnen echter niet beschouwd worden als een eigen vorm van trachoom, omdat deze nooit op zichzelf voorkomen, wel steeds als een bijverschijnsel, gelijktijdig met den papillairen of follikulairen vorm.

In het, aan het gasthuis verbonden personeel kwam geen verandering. Zuster Hulshoff is als hoofdverpleegster onvermoeid werkzaam. De assistent inlandsche oogheelkundige Mas Sarban, van wiens hand bovenstaande ziektegeschiedenis is, blijft met zeer veel toewijding de hem opgedragen taak vervullen. In twijfelachtige gevallen worden door hem microscopische praeparaten gemaakt om de diagnose met zekerheid te kunnen stellen. Een paar andere inlandsche oogheelkundigen werden tijdelijk aan het gasthuis geplaatst om het vroeger geleerde weer eens te herhalen.