Uit het Pathologisch Laboratorium te Medan. DB ANKYLOSTOMIASIS BIJ DE EMIGREERENDK JAVANEN,

door

Dr. W. A. KUENEN.

In het jaar 1904 werd in het Geneeskundig Tijdschrifrt voor Nederl.-lndië een discussie gevoerd over de beteekenis der ankylostomiasis voor den gezondheidstoestand in Nederlandsch-Indië *). Aan de eene zijde stond Kiewiet de Jonge, die de stelling verdedigde, dat niet iedere ankylostoinendrager als een lijder aan mijnwormziekte mocht worden beschouwd, en dus ook lang niet ieder, die eieren in de ontlasting vertoonde, behandeling noodig had; aan de andere zijde stond Schüffner, die ten eerste met de behandeling niet wil wachten tot er verschijnselen zijn opgegetreden, vooral niet bij Inlandsche arbeiders, welke in hooge mate aan de infectie zijn blootgesteld, en die (en tweede bij de bestrijding der ankylostomiasis als ziekte van bepaalde bevolkingsgroepen het noodig vindt eene algemeene behandeling in te stellen tot vermindering van de kansen op infectie.

In Deli is men in de laatste jaren vrij wel algemeen volgens laatstgenoemde principes te werk gegaan.

Uit de waarnemingen en berekeningen, in het Hospitaal te Tandjong Morawa verricht, volgt, dat de arbeidersbevol-

*) Geneesk. Tijdschr. voor Nederl.-lndië 1904 pag. 40, 321, 335. Kiewiet de Jonge en Schüffner bespreken aldaar ieder hun standpunt uitvoerig. Men vindt daar ook de opgave van vroegere literatuur in het Gen. Tijdsch. v. N. 1.

Zie ook Kuenen, Beschouwingen naar aanleiding van de lijkopeningen in het Hospitaal der Deli-inïï te Medan, gedurende het jaar 1907. Geneesk. Tijdschr. v. N. I. 1908 pag. 269.