Daarentegen aarden zij goed in een vochtige, niet al te warme atmosfeer.

Een observatie aangaande den invloed van de weersgesteldheid gedurende drie maanden is natuurlijk veel te kort. Het is dan ook slechts onze indruk, dien ik hier weergeef. Een langere observatie in de verschillende inoussons met de noodige opnamen van temperatuur, vochtigheid, zonlicht e.d. zal hieromtrent wel klaarheid brengen. Uit de officieele wekelijksche pestrapporten te oordeelen, heeft er met het intreden van den jl. west- of regenmousson een stijging van het aantal pestgevallen in het Malangsche plaats gevonden.

Ditzelfde was voor Engelsch-lndië reeds lang bekend, waar de pestlijn daalt in de droge warme zomermaanden, en stijgt met het invallen van den vochtigen, koeleren regentijd, doch mag zonder meer niet voor het Malangsche worden overgenomen, temeer niet, daar met de moussonveranderingen in Engelsch-lndië een daarmede periodisch op en neer gaande verandering in het aantal ratten en vlooien is waargenomen.

En hoe het met deze ratten- en vlooienquaestie in ons Indië gesteld is, daar weten wij nog weinig van. Het systematisch onderzoek, door v. Loghem in het groot over Java en een deel van Sumatra (Deli) op touw gezet, zal daarin in de toekomst verandering brengen.

Wij moeten dus hierin een afwachtende houding aannemen.

Daar de pest in het district Karangloo zoo goed als uitsluitend onder de Javaansche dessa-lieden voorkwam, die haast allen landbouwers zijn, konden geen gegevens verzameld worden omtrent een mogelijken invloed van het beroep op het optreden der pest.

Personen, die dagelijks in aanraking kwamen of omgingen met de pestlijders, als de verplegende familieleden, sommige lnlandsche hoofden, inoedins (d.z. lijkenwasschers en lijken-