Te Soerabaya was volgens de verslagen van den Geneeskundigen Dienst ') het sterftecijfer voor de Inlanders in 1905 36.0°/oo> in 1906 41.8°/00. Volgens gegevens, door den Inspecteur Dr. Terburgh verstrekt, heeft de sterfte in de gemeente Soerabaya in 1907 60.3°/o0> 1908 53.8°/00, in 1909 48 0°/00, in 1910 57.3°/00 en in 1911 43.8°/00 bedragen. Het gemiddelde van deze verhoudingsgetallen is 48.7°/oo> zoodat dit als het officieële mortaliteits-gemiddelde voor Soerabaya over het tijdvak 1905-1911 kan worden aangemerkt. In het onderdistrict Krembangan werd dit gemiddelde het sterkst overschreden en bedroeg van 1907— 1911 99.7%„. Het ongunstigste jaar was daar 1907, met een sterfte van 174.10/00-

Evenals voor Batavia (zooals nader zal worden toegelicht) moeten ook voor Semarang en Soerabaya de cijfers cum grano salis worden genomen, of- zooals Dr. Terburgh het voor laatstgenoemde plaats uitdrukt— „met het noodige „wantrouwen worden beschouwd". De bevolkingscijfers, waarover de gemiddelden zijn berekend, zijn overal onbetrouwbaar. Een voorbeeld: Voor het]onderdistrict Krembangan werd het aantal sterfgevallen in 1907 als 2118 opgegeven. Men zou meenen, dat een mortaliteit, waardoor meer dan 1/6 van de bevolking wordt getroffen, op het officieële zielental eenigen invloed moest uitoefenen. Dit is echter niet zoo. In 1908 werd dit, evenals in 1907, als 12166 opgegeven. Nadat er in 1908 nog eens 1074 en in 1909 1029 waren afgegaan, bleef het in 1910 gelijk aan het getal van 1907, nl. 12166. In 1910 stierven 1077 Inlanders, waarna het bevolkingscijfer plotseling met enkele duizenden was toegenomen en in 1911 als 12433 werd gerapporteerd. De mutatiën in de geheele Gemeente Soerabaya gingen hiermee volstrekt niet parallel; want hier werd het bevolkingscijfer, na gedurende 3 jaren constant 124709 te hebben bedragen in 1909, na een sterfte van bijna 6000 zielen, plotseling

*). Geneesk. Tijdschr. v. N. I., Deel 48, 1908; blz. 766.