een embryo, dat voorzien is van tal van haren en van 6 haken. Met behulp van deze haren kan de oncosphaera zicli, als zij de eischaal verlaten heeft en in water terecht gekomen is, een tijdlang bewegen. Het binnendringen der oncosphaera in een geschikten waard (hier leden van het geslacht Mus) geschiedt steeds passief en wel doordien de oncosphaeren bij het vreten van faeces of van met faekaliën verontreinigde voedingsmiddelen in de maag terecht komen.

Met behulp van de haken hechten zich de oncosphaeren aan het darmepitheel vast, dringen door dit epitheel heen en komen zoo in mucosa en submucosa. Spoedig vindt men ze ook in de capillairen, en van hieruit worden zij naar de lever gevoerd, waar zij zich nog een tijdlang kunnen blijven bewegen. Ja, zij kunnen zelfs de leverbarrière doorbreken en in andere organen tot rust komen.

Uit de menschelijke pathologie zijn U de cysticercen bekend, die, als zij in de hersen- of oogholte voorkomen, zulke ernstige verschijnselen kunnen veroorzaken. Bij den mensch zijn het de oncosphaeren van taenia solium, die, nadat zij de leverbarrière gepasseerd zijn, in de hierboven genoemde holten tot rust komen en tot het ontstaan van cysticercen aanleiding geven.

Zijn de oncosphaeren tot rust gekomen, dan ronden zij zich af en veranderen zich spoedig tot een blaas. Dooreen soort van knopvorming wordt dan van uit dezen wand de kop van den toekomstigen lintworm gevormd. Deze kop lijkt precies op dien van een volwassen taenia grassipollis, maar is, als de vinger van een handschoen ingetrokken.

Zooals juist hier, bij cysticercus fasciolaris, duidelijk te zien is, kan de ontwikkeling ook verder gaan en kunnen er zelfs tal van proglottiden gevormd worden, die echter geen geslachtsorganen hebben, maar gevuld zijn met tal van de reeds vroeger vermelde ronde en ovale, het licht brekende korrels. Deze korrels dragen den naam van kalklichamen. Hoogstwaarschijnlijk bevatten zij een reservestof.