canadensis, Asarum americanum, Asclepias quadrifolia , Cardamine pensylvanica, Erigeron belhdifolius , Hewchera aniericana, Lobelia cardinalis, Pedicularis canadensis, Podophyllum peltatum, Ranunculus pensylvanicus, Saxifraga erosa Pursh., Viola rostrata, Xanthorrhiza api/olia Kersh, Zizia cordata en meer anderen. De wilde wijnstok groeit bijzonder welig op het Zec/m-eiland.

Hij bezocht, onder geleide van zijnen vriend Roe pp er, een goed mineraloog, de sedert kort eerst opgerigte fabriek van zink-oxyde en de ijzersmelterij aan de Lecha gelegen. De Heer Roepper had het eerst de zinkerts in het Lechagebergte in groote hoeveelheid ontdekt. Dagelijks worden er duizende ponden zinlc-oxyde bereid, hetwelk, te oordeelen naar het monster, dat de Heer Kraepelieu der Vergadering vertoonde, een schoon, helder wit voorkomen had. Met den Heer Abbot en bovengenoemden vriend, bezocht hij de groote steenkolenmijnen te Mauch-chunh. Op een afstand van 10 minuten van het logement, wordt men, gezeten in waggons, door stoomkracht het gebergte opgetrokken, alsdan gaan deze als van zelven eenige engelsche mijlen langs de helling van den berg. !Na eene herhaling van hetzelfde experiment, komt men aan de mijnen. Onder geleide van eenige mijnwerkers met brandende lampen op den hoed, moesten zij nu 900 voeten, gezeten ineen waggon, over rails de schuinte afdalen. Zij vonden eene menigte werklieden in deze onderaardsche gangen bezig en hadden gelegenheid op te merken, hoeveel moeite het kost, om de anthracit van bijzondere schoonheid op te delven. Als men nagaat, dat voor het vervoer dier steenkolen, reeds voor geruimen tijd, eene Maatschappij het zoogenaamde Lecha-kanaal, over eene lengte van twintig uren met vele sluizen voorzien, aangewonnen heeft, en dat voortdurend doordat kanaal schepen en schuiten af- en aanvaren en met de spoortreinen dagelijks honderde wagens steenkolen vervoerd worden, dan kan men zich een denkbeeld maken van den grooten rijkdom der mijnen en der bezitters. Op de terugreis zag hij de groote ijzersmelterij te Catasanqwa, alwaar dag en nacht,

60