Snoep in genoemde Berigten het volgende op ; 20 Junij 1851 had hij noodig op 50 CC aq. laurocer. 13,5 CC. 11 Sept. „ „ „ ~ „ „ „ „ „ 19 „ 18 Junij 1852 ~ ~ „ ~ „„ ~ 14 „ 14 Sept. ff „ 3,33 3J 3333 3J J> 33 3 Mei 1853 ~ ~ ~ „ „„ „ 5> 15 ~

van het proefvocht, waarbij hij de burette en het proefvocht bezigde volgens Dr. de Vrij in het Tijdschrift van den Heer Haaxman beschreven. Proeven opzettelijk door mij genomen in December 1853 en in Januarij 1863 gaven een water, datpermed. once slechts een gehalte van 1,81 en 1,48 grein cyaanzilver vertegenwoordigde. Het water in September en October gestookt, gaf mij inden regel gehalten van 3 , 3t en zelfs 4,1 grein oyaanzilver per med. onoe. In Junij en Julij niet meer dan 3 en 3,41 grein , waarbij ik steeds zorg droeg dein het begin uitgedrevene lucht in gedestilleerd water op te vangen, door het einde der slang eenige lijnen onder het water te brengen. U. B. Het onderwerp van de geschiktste bereiding van aqua laurocerasi is vooral belangrijk in dit jaargetijde , wanneer de inzameling en destillatie hoofdzakelijk plaats vindt. Wij houden ons aanbevolen voor bijzonderheden, die zich bij de bereiding mogten opdoen, vooral met betrekking tot vergelijkende proeven. Wij wijzen ook nog op de opmerkingen omtrent aqua amygdalarum amararum en aqua laurocerasi, in Frankrijk gemaakt, en geplaatst in No. 18 van dit Blad. Wij herinneren, dat bij het onderzoek op de sterkte van de aqua laurocerasi volgens de titreermethode van Liebig de getitreerde oplossing telkens versch moet gemaakt worden, daar zij weldra zilveroxyde afzet, derhajve slapper wordt en tot valsche gevolgtrekkingen aanleiding geeft. Men zie verder nog over het onderzoek bij gebrek eener burette, hetgeen wij uit Schmidt’s Handleiding tot het onderzoek der chemische artsenijmiddelen in No. 8 overnamen en bij naauwkeurige afweging van zilverzout en water het cyaangehalte zeer juist aangeeft. Bed. BEREIDING VAN ZUIVEREN CARBONAS KALICO-NATRICUS. Daar bovenstaande stof soms gevraagd wordt, zal het voorzeker niet ondienstig zijn, een en ander te vermelden van hare bereiding langs den zuiversten weg. Men neemt wijnsteen uit den handel, zoo zuiver die te bekomen is, en brengt hem tot een zeer fijn poeder. Dit poeder digereert men gedurende 9 a lü uren op een waterbad met zijn gelijk volumen gedest. water, ’t welk met deel zuiver zoutzuur zuur gemaakt is, ten einde den in wijnsteen steeds aanwezigen kalk te verwijderen. Nadigeratie brengt men den wijnsteen op een trechter, welke vaneen papieren prop voorzien is, en wascht terdege af. Vervolgens neemt men carbonas sodae, eveneens zoo zuiver mogelijk, lost hem op, filtreert en reinigt door gestoorde kristallisatie. Het kristalmeel lost men op en verwarmt de oplossing tot ruim 100° , als wanneer men er den wijnsteen bij kleine hoeveelheden bij voegt, zoolang

er bij die hitte nog koolzuur ontwijkt (bij lagere temperatuur heeft er geene werking plaats). Heeft men aldus genoeg wijnsteen bijgevoegd (overmaat schaadt niet), zoo filtreert men warm af ineen waterbad-trechter, om onreinheden van den wijnsteen te verwijderen. Na filtratie laat men, liefst na gestoorde kristallisatie, de oplossing aan zich zelve over, waarbij men fraaije en groote kristallen van sol seignette verkrijgt. Deze kristallen verzamelt men in eene schaal van zuiver zilver *), die men vervolgens boven eene gaslamp verhit; de kristallen beginnen te smelten en verliezen hun kristalwater; door de lamp te regelen, kan men maken dat er niets spat. Weldra begint de verkoling; men moet dan gewoonlijk eenigen tijd roeren, waarna de massa verder verkoolt onder ontwikkeling van organische gassen. Heeft men aldus de stof gedurende 3 uren verwarmd, zoo laat men bekoelen, neemt de kool er uit, stampt ze fijn en verhit op nieuw, ten einde alles te doen verkolen (doet men dit niet, zoo is de carbonas kalico-natricus nooit vrij van kool). De kool loogt men op een waterbad uit en filtreert, waarna men het Altraat weder in eene zilveren of ijzeren schaal tot droogwordens toe indampt; het residu is de verlangde carbonas kalico-natricus. Heeft men deze bereidingswijze gevolgd, zoo kan men zeker zijn eene stof te verkrijgen, die geheel vrij van kalk, en bij het gebruik van eene zilveren schaal ook vrij van ijzer is; sporen van kiezelzuur blijven gewoonlijk terug en zijn ook niet te vermijden bij het gebruik van glazen trechters, roerstaven, enz. Schrijver dezes heeft deze methode gevolgd en met zeer goede resultaten; zijn praeparaat, ’twelk in eene zilveren schaal bereid was, werd bij quantitatieve analysen gebezigd en voldeed allezins aan de eischen. Op twee dingen heeft men voornamelijk achtte slaan ; op de genoegzame zuiverheid van den wijnsteen en op het genoegzaam verkolen van het sal seignette. E. S. *) Daar zuiver zilveren schalen inden regel niet voorhanden of te kostbaar zijn, kan men volstaan met eene schaal van ijzerblik, die van binnen blank geschuurd is en door lederen smid voor een prijsje gemaakt kan worden. Maakt men van zulk eene schaal gebruik, zoo doet men best met van de daarin vervatte stoffen alleen het binnenste en niet de korst, die aan het ijzer vastzit, te nemen , daar deze korst zeer ijzerhoudend is. Zulk eene schaal moet zeer plat en ondiep zijn, na kort gebruik wordt zij doorboord, en natuurlijk verder onbruikbaar; bij den geringen prijs van zulk eene schaal maakt dit geen bezwaar uit. Waaraan moet de hleuring van sulphas aethjlicus acidus cum aloohole, zorgvuldig bereid van zuiver zwavelzuur en foeselvrijen alkohol, worden toegeschreven ? luzender brengt den heer v. D. te C. en der Eedactie dank toe voor de teregt wij zing aangaande het woord verkleuren; hij bekent dat kleuring juister is. Het volgende gaf hem aanleiding voor meergemelde vraag eene plaatste verzoeken. Hij bereidde sulphas aethylicus acidus c. alcohole met dezelfde voorzorgen als door den heer v. D. ineen vorig nommer vermeld werd, namelijk door de alkohol bevattende flesch in zoo koud mogelijk water te plaatsen