en dwang; inogl art. 34 ongewijzigd blijven bestaan, zal ook dit Leene der redenen zijn waarom ik mijne stem aan het ontwerp moet

f g onthouden. Ziedaar in het kort eenige der motiven , die mij zullen noodzaken j 1 het voorstel der Regering af te wijzen , tenzij en daarop is kans | I • verschillende artikelen geheel veranderd uit den smeltkroes der discussie 1 te voorschijn komen. \ Nog een enkel woord betreffende de droogisten. Er is veel gesproken ; over hun eigeudomsregt , en, inderdaad, als de opvatting van den ge- j < achten afgevaardigde uit Delft de ware is, dan is, om deze bepalingen alleen, het ontwerp gansch verwerpelijk. Zoo ik mij echter niet vergis ; , ( zijnde voorschriften van het wets-ontwerp opzigtens deze materie, art. i r 33 in verband met art. 38, zeer onduidelijk en hetzij met de , d meeste bescheidenheid gezegd voor geen der sprekers, die tot dusverre i i het woord voerden , helder. Ik geloot daarom dat eene verklaring der I Regering vooraf zal moeten gaan , alvorens men zich hierover in eene i 1 grondige discussie zal kunnen begeven. Nog een enkel woord betreffende het gesprokene door den heer | ' Idzerda. . i Ik geloof, dat die geachte afgevaardigde niet genoeg in het oog heeft gehouden het onderscheid tusschen de wettelijke en de feitelijke bevoegd- j heid der thans bestaande droogisten. Indien ik al aanneem dat de tegenwoordige wetgeving het regt der droogisten meer beperkt dan voortaan het geval zal wezen, beroep ik mij toch op het stelsel, :t welk tot nog toe in deze discussie door de Regering is voorgestaan. Zij heeft i steeds , vooral waar het gold de plattelands-heelmeesters, gezegd , dat de feitelijke toestand moest worden gelegitimeerd. Welnu, indien dit ! gold bij plattelands-heelmeesters , het zij evenzeer van toepassing bij de droogisten; wat zij boven ot tegen de wet hebben verkregen , late men hun, en dat hun feitelijke bevoegdheid verder gaat dan ’tgeen dit ontwerp schenkt, toelaat, betwijfelt niemand. Dit is de zeer bescheiden opmerking die ik den geachten afgevaardigde uit Leeuwarden in overweging geef. Art. 2 De heer van Bosse. Ik moet zeggen dat de kwakzalverij toch niet zal worden geweerd. Ik heb er laatst op gewezen , in andere lauden , waar soortgelijke bepaling bestaat , en met name in Engeland, vindt men dagelijks inde couranten de meest kwakzalverachtige annonces. Engeland is , laten wij dal niet vergeten , het vaderland der Hol! loway-pillen! Wat dit artikel betreft, het geeft, dunkt mij , de gelegenheid , om reen groothandelaar , die sommige geneesmiddelen uit het buitenland ontvangt en aankondigt dat ze bij hem te verkrijgen zijn , te vervolgen. Mij dunkt, de ijver van den steller der wet heelt hem hier wat al te ver gedreven. Ik wijs als een voorbeeld op de cubebe , die door den groothandel van Java herwaarts wordt ingevoerd , en nu zal hij , die dergelijke koopwaar in ’tgroot uit zee ontvangt, niet mogen aankondigen dat ze bij hem verkrijgbaar is. Beraadslaging over art. 11 , luidende ; »De apotheker mag geene geneesmiddelen alleveren dan op recept of die met bepaalde aanduiding van het verlangd geneesmiddel gevraagd 1 worden.” . De heer van Belden. Ik wensch slechts eene enkele opheldering te vragen aan den Minister ten aanzien van dit artikel, tegen welks overtreding eene zware straf wordt bedreigd. Ik lees daarin dut de apotheker geene geneesmiddelen mag alleveren dan op recept; en nu wensch ik te vragen: wat is een recept? En wanneer daarvan moeijclijk eene definitie is te geven, dan vraag ik toch , of de apotheker niet anders mag atleveren dan op recept vaneen bevoegd geneeskundige. Meermalen worden de apothekers verzocht geneesmiddelen te leveren op voorschriften van buitenlandsche badartsen, professoren en doctoren, die volgens de wetten, die we inde laatste dagen hebben tot stand gebragt, hier te lande onbevoegd zijn lot uitoefening der geneeskunst. Nu vraag ik , of de apotheker in die en andere gevallen , alvorens tot de aflevering over te gaan, onderzoek zal moeten doen naar de bevoegdheid van de buitenlandsche doctoren of professoren die het recept hebben geschreven, en in ’t algemeen of zij verpligt zijn te onderzoeken of het voorschrift gegeven is dooreen bevoegde en binnen de perken zijner bevoegdheid ? Beraadslaging over art, 12 , luidende : «De apotheker mag bij de aankondiging dat een geneesmiddel bi j hem verkrijgbaar is, en bij liet aflcveren daarvan, geene aanwijzing voegen van den ziekelijken toestand, tot genezing waarvan het geneesmiddel geacht wordt te dienen , of gebruikt wordt.” De heer Wybenga. Het komt mij voor dat, daar art. 2 dezer wet is weggevallen , het nu in behandeling zijnde artikel overbodig is en de beperking, welke hier den apotheker zal treffen, ook moet vervallen. leder mag nu volgens dit ontwerp een geneesmiddel aanbevelen met aanwijzing van den ziekelijken toestand tot genezing waarvan het middel geacht wordt te dienen, maar niet de apotheker , niet de wetenschappelijk gevormde man , de man die het middel chemisch kan onderzoeken , en deszelfs bestanddeelen nagaan en in wiens aanbeveling althans nog eenige waarborg voor het publiek kan zijn gelegen , dat het gebruik van het geneesmiddel, zoo al niet helpende, ten minste zonder nadeel gebruikt kan wmrden. Een solied en kundig apotheker zal, dunkt mij , geen geneesmiddel aanbevelen als genezende de meest verschillende , meest iiiteenloopende ziektetoestanden of ongesteldheden. Hij zal zijn naara en de eer van zijn stand te zeer op prijs stellen, dan de door mij bedoelde kwakzalverij inde hand te willen werken. Ik zal gaarne vernemen wat de Minister mij zal antwoorden. Blijft het artikel onveranderd, dan zal ik mijne stem aan hetzelve niet kunnen geven. _ Ik zal na het gesprokene , door den geachten ■ afgevaardigde uit Alkmaar er niets meer bij voegen. Alleen herhaal ik dat wranneer art. 12 blijft luiden zoo als het nu is, de apotheker in veel ongunstiger toestand zal zijn dan ieder ander particulier, die het regt zal hebben bij advertentie aan te bevelen eenig geneesmiddel en

daarbij tevens zal kunnen annonceren, voor welke ziekten het genezing kan aanbreogen , terwijl de man van het vak dit niet zal mogen doen. Daartoe wensch ik niet mede te werken. De heer Blom. Mijnheer de Voorzitter, ik kan mij met het door den gcachten afgevaardigde uit Alkmaar voorgestelde niet vereenigcn. Inde praktijk is de uitvoering onmogelijk. Vele geneesmiddelen dragen in hunne benaming reeds de aanduiding van de ziekten tegen welke zij moeten aangewend worden. Jk noem bijv. jujubes pectoralen; dat zijn natuurlijk jujubes voor de borst. Zou men dus zelfs de namen der middelen moeten veranderen ? Ik geloof daarom , dat het voorstel onaannemelijk is. Mijns inziens zou het geheele artikel zonder schade in ! de wet kunnen worden gemist. De heer Godefroi. Het is waar, dat het volkomen consequent zou | zijn , indien dit artikel verviel, ten gevolge van de verandering , welke : art, 3 der wet op de uitoefening der geneeskunst heeft ondergaan. Maar die consequentie gaat mij te ver; ik ben op dit punt liever inconsequent. Het artikel is een waarborg dat de apotheker niet op het terrein van [ den geneeskundige zal treden. Stelt men die grens niet, men zal het ergerlijkste misbruik, het praktiseren van apothekers, bevorderen. Dit ! zal, al is het dan ook indirect , uit toelating van hetgeen dit artikel j verbiedt, voortvloeijen. Dat aan art. 12 door de Regering te regt gewigt gehecht wordt blijkt I uit de strafbepaling van art. 35, waar de overtreding van art. 12 be] dreigd wordt met gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar en ( geldboete van f75 tot 300 , te zarnen of afzonderlijk , met of zonder | ontzegging van de bevoegdheid tot uitoefening van het beroep van apotheker vooa den lijd van êén tot zes maanden. Duidelijk genoeg | blijkt daaruit hoe de overtreding van dit artikel als van niet geringen i aard en bij gevolg ook het verbod noodzakelijk wordt beschouwd. Ik deel in die meening , want zij is gegrond op de ondervinding. De heer de Brauw. Ik heb met aandacht deze discussie gevolgd en daaruit gezien dat het groote motief voor deze bepaling alleeen daarin bestaat, dat de apotheker zou treden op het gebied van den geneesheer. Maar is dit zoo? Voor art. 11 ja, maar voor dit artikel neen. Als de apotheker geneesmiddelen aankondigt met aanduiding tegen welke kwalen zij bestemd zijn, dan oefent hij toch geen geneeskunst uit, want hij mag toch niet afleveren dan op recept van den doctor. ledereen mag medicijnen aankondigen met aanduiding van de kwalen waartegen zij moeten dienen. Alleen de apotheker zou dit niet mogen doen, niettegenstaande hij , zoo als de geachte spreker naast mij gezeten te regt opmerkte , daartoe meer bevoegd is dan iedereen. Mij dunkt men kan hem gerust die bevoegdheid geven en ik vrees geene inconsequentie te plegen , zoo als de geachte spreker uit Amsterdam het noemde. Het is ve'leer consequent met het aangenomen beginsel van vrije aankondiging door ieder, bevoegd of niet. Is het bij een anderen onbevoegde geene uitoefening der geneeskunst, dan is het aanduiden der kwalen, waartegen het aangekondigde middel moet dienen, door den apotheker evenmin uitoefening der geneeskunst. Art. 13. De heer Bcinders. Mijnheer de Voorzitter, ik zie alsnog geen nut inde verzegeling, maar veel werk voor de apothekers en geneeskundigen , die de bevoegdheid hebben geneesmiddelen af te leveren. Zoo deze vermoeden dat de geneesmiddelen niet deugdelijk bij de lijders worden bezorgd , hetzij met of zonder medewerken van de apothekers, en de geneeskundige den apotheker hierop attent heeft gemaakt, mij dunkt, dat dit voldoende zal zijn om den apotheker aan te sporen dat dit niet andermaal plaats hebbe. Art. 10 van dit ontwerp verpligt den apotheker aan den geneeskundige kennis te geven , wanneer hij vermoedt dat in het recept schadelijke vergissing plaats heeft gehad. Mij dunkt als de geneeskundige den apotheker waarschuwt en klaagt dat de geneesmiddelen niet goed zijn , dit meer invloed op de handeling van den apotheker zal hebben dan de voorgeschreven verzegeling, temeer, nu art, 12 van het derde ontwerp is vervallen. Maar aan wien zal het toezigt van de verzegeling worden opgedragen ? Aan de geneeskundige raden ? Dan zullen deze zich zelven controleren. Zal de inspecteur daarmede belast worden? Hij zal denkelijk daartoe het regt verkrijgen , maar 'tis onmogelijk dat één persoon op het groot aantal geneesmiddelen, die elk uur inde provincie algeleverd worden , toezigt kan houden. Zullen de rijks- en gemeentc-policie-ambtenaren daarmede belast I worden? Dit is niet wenschelijk ,en toch zal hel noodzakelijk worden, [ wil men dat de wet nagelcefd zal worden. j Het komt mij voor, Mijnheer de Voorzitter, dat het verzegelen der geneesmiddelen , behalve dat het doelloos en geen beloond werk geeft, daarenboven niet zal worden opgevolgd, zoo men voor het toezigt geen legio van ambtenaren aanwijst, die daarmede belast zullen zijn. Nu meen ik dat de wetgever niet ligtvaardig bepalingen inde wet mag opnemen, waarvan hij zeker is dat ze niet worden nageleefd. Weshalve ik voorstel, om de tweede alinea van dit artikel weg te laten. De heer Godefroi. Evenmin als de heer Idzerda begrijp ik hoe men zoo overwegend bezwaar kan vinden inde verzegeling van geneesmiddelen. In andere landen is het een constant gebruik ,en ieder die wel eens het gereed maken van geneesmiddelen in eene apotheek heeft bijgewoond, die de groote behendigheid beeft opgeraerkt, waarmede de kurken der lleschjes met papier worden bedekt en met touw omwonden , zal moeten bekennen dat het geen zoo enorm bezwaar kan oplcveren op dat papiertje of touwtje nog een stempel in lak af te drukken. Ik geloof inderdaad dat aan de verzegeling voordeelen verbonden zijn. De Minister heeft reeds bij eene vorige gelegenheid te regt gezegd , dat daardoor in elk geval de zekerheid verkregen wordt dat het middel komt uit de apotheek waaruit men het verlangt te ontvangen. Maar daarenboven , al is art. 12 van het derde wetsontwerp vervallen, de