voornaamste familiën door de meest bekende en belangrijkste geslachten en soorten vertegenwoordigd zijn en hetwelk daardoor aan het bovengenoemde doel het best beantwoorden zal. Wij noodigen onze aankomende pharmaceuten uit in het uitgebreid oorspronkelijk stuk de aldaar beschrevene regels bij het botaniseeren, de werktuigen, de wijze van verzamelen , het opleggen, bewaren enz. na te lezen.

EXTRACTÜM CASCAEILLAE, Mijnheer de Redacteur ! Zooals u bekend is , wordt het extr. cascarillae volgens de Pharmacopoea Neerlandica bereid door den cort. cascarill. tot grof poeder gebracht met water te koken en vervolgens het, door bezinking' van faeces bevrijd, verkregen vocht tot extractdikte uitte dampen. Zooals u tevens bekend is, bevat de cort. cascarill. benevens was, eiwit, zetmeel, hars , gom , pectinezuur , looizuur en cascarilline, ook aetherische olie ; deze nu maakt van bet extr. cascarill. volgens de pharmacopoea geen bestanddeel uit, dewijl zij bij het koken vervluchtigt. Eeeds geruimen tijd bereid ik extr. cascarill. door den cort. cascarill. ineen destilleerketel te koken : het water, dat ik hiervan afdestilleer, eenigen tijd ter zijde te zetten en vervolgens de olie, die zich afgescheiden heeft, onder het verkregen extract te mengen. Ik verkrijg hierdoor naar mijn inzien niet alleen een veel geuriger maar ook veel werkzamer extract. Veel genoegen zoude het mij doen dit mijn schrijven in uw geacht blad geplaatst te zien, benevens uw gevoelen hieromtrent te vernemen, waarmede u verplichten zult Uw Dw. Dienaar. Nijmegen 15 Aug. 66. C. Wij erkennen gaarne, dat bovengenoemde bereidingswijze , die ook bij de bereiding van extracten uit andere zelfstandigheden met vluchtige bestanddeelen bijv. van extractum valerianae (Pharm. Belg.) zou zijn toe te passen , een geurig en werkzaam extract oplevert, maar wij geven alleen in bedenking, of men eene dergelijke verandering mag brengen in het voorschrift der vigeerende Pharmacopoea. Daardoor toch gaat eender doeleinden van eene Pharmac. teloor, namelijk uniformiteit bij de praeparaten inde apotheken. Red. Uittreksels uit binnen- en bultenlandsclie tijdschriften. Amanitine is door Dr. Letellier de vergiftige zelfstandigheid geheeten der vergiftige zwammen van het geslacht Agaricus , afdeeling Amaniten. Het amanitine is eene narcotische , vaste, onkristalliseerbare, alcalische stof, die behalve door jodium en looizuur door geene reagentiën wordt gepraecipiteerd. Het komt in werking overeen met het nqrceïne, zoodat men het volgens Letellier in gevallen zou kunnen aanwenden, waarbij opium is geïndiceerd. Als tegengift 'wordt door hem aanbevolen eene zeer geconcentreerde Oplossing van tannine in water, te geven nadat eerst braak- en purgeermiddelen zijn toegediend.

Wittstein vermeldt eene vemlsching van pulvis cubebae met cichorei, die in Frankrijk is voorgekomen. Prof. Schroff deelt de resultaten van proeven mede, door hem op dieren genomen met het salpeterzuur methylstrychnine : C,2X2]I2t(CIH3)O/1,n0,N05, eene verbinding hem door Dr. de Yrij ter hand gesteld. Deze verbinding wordt verkregen door strychnine met methyljodure en het daarbij gevormde methylstrychnine met salpeterzuur te behandelen. Zij komt voor in fijne naalden , is moeilijk in koud, gemakkelijk in heet water en wijngeest, niet in aether oplosbaar, bitter van smaak, doch veel minder dan strychnine, wordt bij verhitting geel, smelt, blaast op en verbrandt met eene lichtende vlam , kool teruglatende. Eeeds Stahlschmidt beweerde in 1859 , dat het methylstrychnine en zijne verbindingen , hoe vergiftig de oorsprong is, zelfs tot in giften van 11 grein niet vergiftig werken. Schroff bevond bij zijne proeven op konijnen en honden, dat 5 centigr. (3/4 grein) tot 3 a 3 decigr. (3 a 4ya grein) van het methylstrychnine door de mondholte, dus inwendig, gegeven volstrekt geen nadeeligen invloed op den gezondheidstoestand der dieren had. Geheel anders was het resultaat bij eene subcutane injectie. Bij eene inspuiting van 1 decigr. (D/2 grein) bij een konijn volgde na 5 minuten verlamming, na 7 minuten de dood. Bij een sterken hond ontstonden na eene inspuiting van gelijke sterkte inden beginne zenuwtrekkingen ; na verloop van eenige uren sliep het dier in en was by het ontwaken volkomen wel. Bij kikvorschen veroorzaakte 1 centigr. (l/6 grein) en zelfs 4 milligram (yi6 grein) na inspuiting den dood. Het opnemen van het radicaal methyl brengt dus eene belangrijke wijziging inde eigenschappen van het strychnine , trouwens een verschijnsel niet vreemd inde organische scheikunde. (Men denke slechts aan het hoogst vergiftige cyaanpotassium en het niet vergiftige ferrocyaanpotassium). Ingenomen werkt de methylstrychnineverbinding niet vergiftig en bij subcutane inspuiting brengt zij geheel andere verschijnsels dan het strychnine voort, verschijnsels, die het meest met de uitwerksels van het curare overeenkomen. Hoe gaarne zou men derhalve eene nadere overeenkomst vinden tusschen het methylstrychnine en het curare. Immers het curare of Indiaansch pijlgift is afkomstig uit planten , beboerende tot de natuurlijke familie der Strychneën ; het werkt eveneens, ingenomen, niet vergiftig, maar alleen subentaan. Doch de samenstelling van strychnine en curarine wijkt te zeer van elkander af; het is zelfs gebleken, dat het curarine geene organische base, maar veeleer een glucoside is. Vloeistof tot inenting tegen cholera. Deze bestaat volgens Dr. Brand te Stettin uit 1 once geconcentreerde tinctura quassiae, y3 drachme pulv. caryophyll. en 15 grein sulphas ferrosus crystallisatus. Eene meer pharmaceutisohe bereiding dezer vloeistof zal zijn : 1 drachme ex.tr. quassiae,