Bijvoegsel, behoorende bij het Pharmaceiitiscli Weekblad van 2 September 1866,

VEESLAGBN der Commissiën , belast met het afnemen der examens ter verkrijging eener acte van bevoegdheid als leerling-apotheker, volgens art. 7 der wet van 1 Jiinij 1865 (Staatsblad n°. 59). ’s Gkavenhage 33 Augustus 1866. De Commissie, bij beschikking van Uwe Excellentie van 13 Junij 1866 n°. 330, 9de afd., belast met het afnemen van examens ter verkrijging eener acte van bevoegdheid als leerling-apotheker volgens art. 7 der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad n°. 59), heeft de eer U hierbij verslag te doen van hare werkzaamheden. De Commissie bestond uit de heeren L. J. Egeling als voorzitter, K. C. Vorstman en G. Bisschep als leden, C. V. van Valkenburg en J. C. Th. Vigelius als plaatsvervangende leden. In eene bijeenkomst, den 38sten Julij gehouden, waaraan ook de plaatsvervangende leden deel namen, werd de wijze vastgesteld", waarop de examens zouden worden afgenomen. Inde nadere omschrijving van het examen volgens art. 7 der wet, in Uwer Excellentie’s beschikking van 23 Junij 1866 n°. 358 , 9de afd. gegeven, wordt bepaald, dat het examen zich uitstrekt: 10. voor de Nederlandsche taal tot goed lezen, de gedachten in schrift geregeld te kunnen uitdrukken en de beginselen der spraakkunst; 30. voor de Latijnsche taal tot het lezen en vertalen vaneen gemakkeiijken prozaschrijver en het lezen en verstaan van inde Pharmacopoea Neerlandica voorkomende uitdrukkingen betreffende de bereiding van geneesmiddelen en het gereedmaken van recepten; 30. voor de rekenkunde tot de kennis der vier hoofdregels , der gewone en tiendeelige breuken; 10. tot de kennis van de geneesmiddelen, zoover als noodig is voor de gewone receptuur, de geneeskundige en de gewone maten en gewigten; 50. het gereedmaken van enkele recepten. In verband daarmede werden de examens aldus ingerigt: ledere candidaat kreeg ter schriftelijke bewerking : Voor de Nederlandsche taal een kort opstel, bestaande inde beantwoording eener vraag betreffende een onderwerp , waarmede de candidaat moest geacht worden gemeenzaam bekend te zijn , zoo als dagelijks voorkomende pharmaceutische bewerkingen, de inrigting eener apotheek, de daarin voorhanden zelfstandigheden, het metrieke stelsel van maten en gewigten, de betrekking van leerling-apotheker enz. Voor de Latijnsche taal, de vertaling van eenige gemakkelijk te begrijpen volzinnen van Eutropius, Nepos of Sallustius. Latijnsche woordenboeken lagen ter beschikking. Wanneer de vertaling gereed was, werd de candidaat naar aanleiding daarvan mondeling ondervraagd. Voor de rekenkunde, de oplossing van twee sommen, waarbij kennis van de vier hoofdregels en van de breuken vereischt werd.

Aan. de candidaten werd voor dezen schriftelijken arbeid ruim anderhalf uur tijds gegeven. Beurtelings werden zij gedurende een half uur onderworpen aan een onderzoek naar hunne kennis van de geneesmiddelen , noodig bij de gewone receptuur. Hierbij werd gebruik gemaakt van zoogenaamde simplicia. Vervolgens werden den candidaat eenige recepten voorgelegd om grammaticaal juist te lezen. Zooveel noodig werd hem ook de Pharmacopoea Neerlandica ter vertaling gegeven. Als blijk dat de candidaten de geschiktheid bezaten, noodig tot het gereed maken van recepten, werd van allen het bereiden van twee recepten verlangd, van enkelen van drie. Dit geschiedde in het scheikundig laboratorium vaneen der leden van de Commissie, Het onderwerp voor het opstel inde Nederlandsche taal, het Latijnsche fragment ter vertaling, de op te lossen sommen en de gereed te maken recepten werden door de candidaten zelven getrokken uiteen aantal, daarvoor door de Commissie gereed gemaakt. Er hadden zich 19 candidaten aangemeld. Een daarvan echter , in Limburg wonende , berigtte , toen de examens reeds waren aangevangen, dat hij wegens de te ’s Gravenhage nog voorkomende choleragevallen zich terugtrok. Ingevolge Uwe aanschrijving van 19 Julij jl. no. 320, zijnde examens den 6den Augustus aangevangen. Zij zijn den 7den, Bsten, 9den en lOden voortgezet. Dagelijks met uitzondering van den laatsten dag , werden vier candidaten geëxamineerd. Terwijl een van hen werd onderzocht ten opzigte van zijne kennis der geneesmiddelen en zijne vaardigheid in het lezen van recepten , waartoe de examinandi beurtelings werden opgeroepen , verrigtten de drie anderen hun schriftelijk werk. Na eene pauze, gedurende welke de Commissie het schriftelijk werk onderzocht en de candidaten zich konden verwijderen , had het praktisch onderzoek in het scheikundig laboratorium plaats. Aan 10 van de geëxamineerden heeft de Commissie de verlangde acte van bevoegdheid uitgereikt. Aan 8 moest zij die weigeren. De Commissie meent omtrent hare bevinding ten opzigte van de vorderingen der candidaten inde verschillende vakken waarover het examen liep het volgende te moeten mededeelen. Nederlandsche taal. De eigenlijke taalkennis was over het geheel voldoende. Zeer groote taalfouten werden door weinigen gemaakt. Wat het „geregeld uitdrukken der gedachten” aangaat, was echter de uitkomst minder bevredigend, "Vorm en inhoud der opstellen liet bij verre de meesten zeer veel te wenschen over. Sommigen gaven daarbij blijken van onkunde in zaken, die tot hun dagelijkscheu werkkring behooren. Zoo gaf eender candidaten op de vraag wat destilleren is ten antwoord: Destilleren is de verschillende stoffen van de onzuiverheden te ontdoen. Een ander gaf het onderscheid tusschen een afkooksel en een aftreksel aldus op : Zij verschillen daardoor van elkander, dat het decoctum na het trekken niet omgeschud behoeft ie worden, de infusie teel. Geen deel van het examen gaf minder goede uitkomsten dan het onderzoek naar de vorderingen inde Latijnsche taal. Weinigen slechts leverden van het hun voorgelegde eene redelijke vertaling. Eene goede gaf eigenlijk slechts één der candidaten. Velen gaven blijk van in het declineren en conjugeren nog weinig gevorderd te zijn. Of het vertaalde een verstaanbaren zin op-