in dien tusschentijd bet gereed maken van recepten in de apotheek had gesurveilleerd, geheel onkundig is gebleven, hoedanig een belangrijk gedeelte van het examen was afgeloopen, terwijl toch dweilde leden ook hunne stemmen vóór of tegen het voldoende of onvoldoende van de antwoorden vap den caudidaat m deze drie hoofd vakken , zullen hebben moeten uitbrengen. Dut deze afwezigheid van % der leden met eene toevallige, juist toen door ons aangetroflene was. bleek ons latei , toen wij andere belangstellenden spraken, me op andere dacren hetzelfde hadden opgemerkt.

S De examinator inde scheikunde had tot onderwerp van zijn examen gekozen „het water” Eerst werd de candidaat in het breede bezig gehouden ovei den droppel, van hoe verschillende grootte die kan zijn, afhankelijk van de plaats waarvan hij valt, door welke kracht die droppel werd vastgehouden en naderhand viel, of hij geheel en al viel, en wat er nog van aan het voorwerp, waaruit hij viel, bleef hangen enz enz Vervolgens had er een niet minder langdurig onderhoud plaats over den droppel inden spheroïdaal-toestand , over de laag, die zich tusschen dien droppel water en het gloeiend vlak bevindt, wanneer dezelfde droppel eindelijk verdwijnt enz welk onderwerp eigenlijk meer zich op physisch terrein bewoog. Daarna werd gehandeld over desamenstelling des waters en wat er zooal m verschillende wateren voorkomt, hoe men koolzuur in water zou opsporeu en aantoonen en hoe men zuiver water verkrijgt, waarbij de candidaat een destilleer- en afkoehngstoeslel moest uitteekenen , hoe men door ontleding kon bewijzen dat water uit HO bestond, en ten slotte de ontleding van water door zink en zwavelzuur , waarbij de candidaat moest uitrekenen , hoeveel zwavelzuur er noodig was om 1 pond zink in zwavelzuur ziukoxyde te veranderen en waarbij een groot gehaspel, ten gevolge van de onkunde van den candidaat in het begrip van aequivalentgewicht, ontstond. . , ... Een ander scheikundig examen, waarvan ons de hootdinhoud der vragen dooreen onzer bekenden werd medegedeeld liep over de scheikundige verbinding ; wat verwantschap was, wat keurverwantschap, wat aff'imtas electiva simplex, duplex, praedisponens, Hoedanig deze werkte in het ontleden van zouten , waarom een zout door toevoeging vaneen zuur ontleed werd, waarbij men het oog had op het vrij worden vaneen vlug lichaam ol op de onoplosbaarheid van het zuur inden vrijen staat; hoe de affiniteit kon vergroot worden ; wat er bij eene scheikundige verbinding kon plaats grijpen ; de verdeeliug der lichamen in electropositieve en electrouegatieve ; over sommige metalen; over het chlorium en de bereiding daarvan , die op twee wijzen moest worden uijgelegd. Op het gebied der organische scheikunde werd gevraagd op welke wijze organische bases verkregen worden, op welke wijze chinine ; het onderscheid tusschen chimne en cinchonine ; de reactie op chinine ; over emetine en waai dit alcaloïde in voorkomt enz. Ziedaar een voorbeeld van examen over algemeene en organische scheikunde. Het examen over de natuurlijke geschiedenis der dieren had eene uitsluitend pharmaceutische toepassing. In plaats vaneen onderzoek naar algemeene zoölogische kennis, naar de inwendige organisatie , de daarop en op de uitwendige organen gebaseerde hoofdveideelingen en ouderverdeelingen , de ademhaliugswerktuigen , bloedsomloop , en meer andere hoofdzaken , noodzakelijk voor eene , zij heHj4ykts. oppervlakkige, zoölogische kennis, werd eerst jjjjfrahgd eène.zeer oppervlakkige opsomming van de hoofdt van', het dierenrijk, volgens Guvier , in vier * klassen’, waarna den candidaat een tal van voorwerpen werd voorgelegd;, die inde pharmacie uit het dieren-

rijk afkomstig zijn , zooals muskus, casioreum, Spaansche vliegen, spermaceti, hirudiues, waarbij aan den candidaat gevraagd werd aanwijzing op de plaat „naaiden mannetjes bloedzuiger”, saccharum lactis, levertraan , honig , lapides cancrorum en meer anderen, waarbij omtrent de vervalsching van pulvis lapidum cancrorum met krijt door den examinator werd opgemerkt, dat men deze voldoende kon onderkennen als het poeder bij de trekking met zoutzuur geen gelatineus residu achterliet. (Maar hoe dan bij gedeeltelijke vervalsching?). liet examen over de natuurlijke geschiedenis van het mineraalrijk had volkomen dezelfde toegegaste pharmaceutische strekking. In plaats van algemeene mineraiogische beginselen, werden de mineralen der Pharroacopoea .Neerlandica tot uitgangspunt gekozen. Er werd gehandeld over de borax, over cinnaber en zijne vervalsching met menie; over den bolus, den'waren en den valschen bolus en hoe men die van elkander onderkennen kan, over chloorammonium (?!) en de kenmerken van zuiverheid; over bioxalas kalicus (?!) , over potlood , over den barnsteen en zijne vervalsching met copalhars enz. Eindelijk was de letter e van het voorgeschreven programma aan de orde, namelijk het „het onderzoek naaide kennis en geschiktheid tot het gereedmaken van recepten.’’' Hierbij werd( een zeer langdurig onderzoek ingesteld naar de kennis der simplicia , waarvan den candidaat een tal van voorwerpen ter onderkenning voorgelegd en naar vele bijzonderheden gevraagd werd, terwijl ten slotte een paar fautief gestelde recepten werden voorgesteld, welk onderwerp wij wel wat uitvoeriger hadden gewensoht, vooral met het oog op de scheikundige antipathieën, die zich dikwijls daarbij voordoen. Wij hebben met voordacht geen overzicht gegeven van het physisch en botanisch gedeelte van het examen , omdat dit op even wetenschappelijke en doelmatige wijze werd opgevat, als wij dit ten vorigen jare in Leiden hadden bijgewoond, waarbij van den candidaat kon blijken, dat hij in beide wetenschappen waldieper was dóórgedrongen , eu waarbij, zooals zeer juist was gezien, geen sprake was van toepassing op pharmacie, maar het examen zich bewoog op zuiver algemeen physisch eu botanisch terrein. Wij nemende vrijheid , naar aanleiding van het hierboven uitvoerig medegedeelde, onze opmerkingen openhartig en bescheiden en onder reserve onzer hoogachting omtrent de desbetreffende examinatoren , openlijk te bespreken. In art. 8 van de wet van 1 Juni 1865, regelende de j voorwaarden tot verkrijging van de bevoegdheid tot hulpapotheker , leest men, dat de candidaat moet afleggen een „natuurkundig examen” en dat dit examen betreft a. de natuurkunde, b. de scheikunde, c. de plantenkunde, d. de natuurlijke geschiedenis van dieren eu delfstoffen en e. de kennis en geschiktheid noodig tot het gereed maken van recepten. Wat het examen sub litterae a, eu c. betreft, hebben wij reeds van onze ingenomenheid met de wijze, hoe dit werd afgenomen , doen blijken ; dat sub litterae b,, d. en e. kon ons minder bevredigen. Wij hadden verwacht, dat ook thans een ruimere blik inde vereischte scheikundige kennis ware geslagen. Het gehoorde examen verplaatste ons in onze gedachten terug m den tijd der provinciale commissiën, zaliger gedachtenis (met zeer enkele uitzonderingen), en het bleek ons, ook na het gehoorde sub d. eu e., dat een gedeelte deser . Staatscommissie meer het oog daarop had , om te zorgen , dat de gevestigde apotheker zou ontvangen „perfecte • bedienden”, dan wel, zooals de wet dit klaarblijkelijk i bedoelt, wetenschappelijk gevormde aanstaande beoefenaren der pharmacie , die zich van nu af eerst meer bij –