niakale en salmiakhoudende oplossing van bitterzout geene troebeling' meer voortbrengt, De neerslag in het waterbad gejlrtfogd , is een zeer wit, los , eenigszins zwaar poeder, onoplosbaar in gedestilleerd water, terwijl ook

zuur gemaakt water slechts sporen daarvan opneemt. Kalkhoudend water werkt ontledend, naar gelang van het kalkgehalte en maakt antimoonoxyde vrij. Op gelijksoortige wijze werken alle alcalische vloeistoffen. Uit 10 deelen braakwijnsteen verkrijgt men 7Ya deel arsenikzuur antimoonoxyde. Hager heeft door proefnemingen op zich zelf bevonden, dat deze verbinding een zacht arsenikpraeparaat is. Na eene dosis van 3 ceutigr. (omstreeks Ys greln) ondervond hij geene enkele onaangename gewaarwording. Hij waarschuwt echter de geneesheeren, die het zouden willen aanwenden, aan hunne patiënten een gelijktijdig .gebruik van opbruisende mengsels , alcalische koolzure wateren , zooals sodawater , en Büllrioh’s zuiveringszout (dubbelkoolzure soda) ten strengste te verbieden , dewijl deze alcalische stoffen het praeparaat in antimoonoxyde en een arsenikzunr zout omzetten , waarvan het een zoowel als het ander eene veel heviger vergiftige werking bezit. VERSCHILLENDE SOORTEN VAN LOOIZUUR. Er komen in het plantenrijk verschillende soorten van looizuur voor , die soms zelfs aan dezelfde plant verschillen naar het plantendeel, alwaar zij worden aangetroffen. Wanner brengt deze verschillende looizuren tot 3 groept namelijk tot het physiologische en het pathologische

looizuur. Het physiologische looizuur wordt inden normalen staat inde planten aangetroffen en voornamelijk inde materialen, die gebezigd worden voor het leerlooien (de basten van’ den eik, pijn, wilg, beuk; de bablah, valonia, dividivi en sumak). Het pathologische looizuur ontstaat door den steek vaneen oynips op de bladstelen en jeugdige takken van verschillende soorten van eik en sumak. Aan het verschil in oorsprong- sluit zich een groot onderscheid inde scheikundige eigenschappen , zooals uit de volgende vergelijking blijkt ; Pathologisch looizuur. Physiologisch looizuur. Wordt onder den invloed Wordt niet gesplitst. van zuren en gisting gesplitst in galluszuur en eene wijziging der glucose. Geeft bij de droge destillatie Levert geen pyrogalluszuur, pyrogalluszuur. maar oxyphenzuur. Slaat de geleistof volkomen Slaat de geleistof neder , het neder, maar bet praecipitadt praecipitaat gaat niet in rotting gaat in rotting over. over. Werkt op de dierlijke huid Yormt leder (onvatbaar voor maar brengt haar niet over in rotting) en is dus geschikt voor de leder, dat geschikt is de rot- looierij, ting te weerstaan. Beide soorten kenmerken zich dooreen samentrekkenden smaak en werking op de ijzerzouten. Zij desoxydeeren het kameleon , het chroomzuur, de goud- en zilveroxyden , en worden bij aanwezigheid van alcaliën bruin, doordien zij de zuurstof der lucht absorbeeren.

Als de beste methode om de hoeveelheid looizuur in looistofbevattende lichamen te bepalen , wordt door Waguer opgegeven het titreeren met cinchonine. Het looizuur vormt namelijk met de cinchonine eene zeer moeilijk oplosbare verbinding van constante samenstelling. Als titreervocht dient eene oplossing van 4,533 gram neutralen sulphas cinchonicus in 1 liter water , roodgekleurd door 0,10 gram azijnzuur rosaniline. 1 O. C. dezer oplossing komt overeen met 0,01 gram looizuur, dus 1 procent, indien men 1 gram der looizuur-bevattende stof heeft gebezigd. Zoolang er looizuur aanwezig is. wordt het vocht troebel. Zoodra alles gepraecipiteerd is, wordt het helder en veel minder rood, dan het oorspronkelijke, omdat ook de rosaniline door het looizuur wordt neergeslagen.

BEWARING VAN CHLOROFORM. Dewijl het gebleken is, dat chloroform in witte flesschen aan de inwerking zoowel van het directe zonlicht als van het diffuse daglicht blootgesteld, ontleding ondergaat, waardoor zijne aanwending als bedwelmend en pijnstillend middel bedenkelijk wordt , zijnde apothekers in Pruisen aangeschreven het voortaau in zwarte flessohen op eene donkere plaatste bewaren. HET PRAEPARBEREN DER HOEDZWAMMEN VOOr HET HERBARIUM. Op eene vraag betreffende dit onderwerp inde Bunzl. i Pharmac. Zeitung zijn 2 antwoorden ingekomen. I po_ Bij het opleggen van hoedzwammen heeft men twee bezwaren te overwinnen , namelijk het spoedig ver-

rotten der zwammen en de vernieling door insecten. Om het eerste bezwaar te voorkomen , legt men niet de gel heele zwam maar slechts dunne sneden daarvan op en gaat daarbij op de volgende wijze te werk. De zwam wordt eerst met een dun mes inde lengte in 3 helften cedeeld en vervolgens van elke helft eene snede van 3—3 strepen dikte van de binnenzijde afgenomen. Men verkrijgt alzoo 3 dunne platen , waarvan elk de inwendige structuur der zwam , als de dikte van het vleesch , de breedte en afwisselende verhoudingen in grootte der lamellen , het afloopen der laatste van den steel aantoont. De beide oorspronkelijke helften , waarvan de middelsneden afgenomen zijn , worden nu eveneens dunner gemaakt. Men scheidt eerst den hoed van den steel, neemt dan uit den steel de inwendige vleeschlaag en van elke helft van den hoed de sporenlaag, zoodanig dat er nog eene laag van 3—3 strepen dikte blijft. De aldus toebereide I platen worden geperst en indien zij na het drogen aan het ! papier blijven vastgekleefd, van het papier verwijderd door dit met water vochtig te maken. Dan worden zij opnieuw geperst. Na deze tweede persing kleeft de zwam slechts zelden meeraau. Nu moet haar de natuurlijke gedaante zooveel mogelijk wedergegeven worden. Dit geschiedt door de eene , helft van den steel op het papier vast te hechten en op . deze zoo juist mogelijk eene helft van den hoed. Men ver– krijgt alzoo den inwendigen vorm en de kleur van de zwam. Om nu ook gelijktijdig de inwendige structuur enz. voor oogen te hebben , hecht men daarnaast eene der