„krijgen zijn bij apothekers en drogisten, maar ook in „vele galanteriewinkels.” Ondersteund dooreen rechtsgeleerd raadslid-, hébben wij vroeger bedoelde, dat art. 30 van Wet IV op 'detl verkoop van sommige geheimmiddelen door partiknlferen toepasselijk kon worden gemaakt. Andere rechtsgeleerde leden hebben het anders begrepen en gemeend, dat art. 30 enkel op de aldaar genoemde geneesmiddelen in hun onvermengden staat kan toegepast worden, en meer dan een vonnis is in dien laatsten zin uitgesproken.

Wij zijn dus tot de conclusie gekomen, dat èn de Tweede Kamer bij hare beraadslagingen over de geneeskundige wetten, èn de Eegeering bij het belastingstelsel, èn de rechterlijke macht bij hare uitspraken de geheimmiddelen als gewone koopwaren heeft beschouwd, waarvan •de verkoop door het nemen vaneen patent gedekt is. Evenals elkeen mag de apotheker op deze wijze geheimmiddelen verkoopen. Geen vonnis kan hem daarbij treffen; alleen de eer van zijn stand kan hem terughouden van het debiteeren eener kramerij, waarvoor ia de meeste gevallen veeleer de naam van speculatie-middelen , dan de edele naam van geneesmiddelen voegt. Nu wordt het, dunkt ons, de vraag; Mag de apotheker eene dergelijke kramerij, geen geneesmiddel zijnde, en dus inden eigenlijken zin niet aan de visitatie onderworpen, in zijne apotheek voorhanden hebben en verkoopen ? en de rechter heeft te beslissen of deze bijhandel inde apotheek al dan niet overtreding uitmaakt van al. 3 van art. 3 der wet op de artsenijbereidkunst, waarbij den apotheker wordt voorgeschreveu zijn beroep niet anders uitte oefenen dan ineen uitsluitend daartoe bestemd gedeelte vaneen huis? De bewoordingen inde Memorie van Toelichting op dit art.; „De „handel in verschillende artikelen, die in eene apotheek „niet behooren, is een treurig verschijnsel dat de Ee„geering wenscht te zien verdwijnen,” (zie Geneesk. wetten bij H. 0. A. Thieme uitgegeven onder toezicht van E. J. Opwijrda , pag. 633) versterkt ons in demeening, dat de beklaagde niet had moeten terecht staan wegens overtreding van al. 3 van art. 6 der Wet op de uitoefening der artsenijbereidkunst, maar wegens overtreding van al. 3 van art. 3 derzelfde Wet. Nog trok onze. opmerkzaamheid in het Kotterdamsohe vonnis de overweging, dat men bij geheimmiddelen niet bij machte is te onderzoeken, of zulke middelen vergiftige bestanddeelen inbonden en men alzoo zou kunnen ontduiken de gestrenge voorschriften der wet omtrent het vergift. Deze zelfde meening is in der tijd door den Haagschen rechter beleden; wij hebben toen reeds gepoogd het onhoudbare dezer stelling door voorbeelden aan te toonen. Wij voegen hier nog bij, dat, iudien het gevoelen van de Eotterdamsche en Hnagsche rechtbank opgaat, de verkoop van geheimmiddelen bij partikulieren zeer ernstig moet bewaakt worden, want daardoor zijn partikulieren in staat, zonder eenige beperking vergiftige zelfstandigheden te koopen en te verkoopen, waartegen art. 13, 14 en 29 der wet op de artsenijbereidkunst zoo ijverig waken.

Mededeellngen. Ingebonden stukken. WIJZIGING IN DE BEEEIDING VAN JOODWATEESTOFZUUE UIT ZWAVELWATEESIOP EN JODIUM. Laat men , zooals gewoonlijk en ook door onze Pharm. bij het jodetum kalicum wordt opgegeven , voor de bereiding van joodwaterstofzuur , zwavelwaterstofgas stroomen door water, waarin jodium verdeeld is , dan ondervindt men steeds een aanzienlijk verlies, doordien de afgescheidene zwavel een gedeelte van het jodium omhult en voor de inwerking der zwavelwaterstof ontoegankelijk maakt, terwijl er bovendien eene groote overmaat van zwavelwaterstofgas wordt vereischt. Dr. Winkler heeft deze bereiding gewijzigd. Hij lost het jodium in versch gedestilleerde zuurvrije zwavelkoolstof op. (De zwavelkoolstof wordt eenigszins in overmaat genomen). Dan giet men een weinig water bij, ten gevolge waarvan men 3 scherp begrensde vloeistoffen verkrijgt, namelijk beneden de ondoorzichtige violetroode joodoplossing en daarboven het heldere water, dat niets heeft opgenomen. In deze vloeistoffen, die men het best ineen hoog cilinderglas brengt, leidt men zwavelwaterstofgas en wel zoodanig , dat de gasgeleidingsbuis tot inde oplossing van het jood in zwavelkoolstof reikt. De gewone ontleding heeft alsnu plaats ; er wordt joodwaterstof gevormd en zwavel afgescheiden (H2S-f3J = 3tU-|S). De jood waterstof lost in het water op en de zwavel inde zwavelkoolstof. Men gaat zoolang voort , totdat de allengs lichter wordende joodoplossing geheel helder en geel van kleur geworden is. De beide vloeistoffen worden gescheiden dooreen hevel of dooreen papieren filtrum, dat slechts het joodwaterstofzuur ? doch niet de zwaveloplossing doorlaat. De joodwaterstof wordt van aanhangende zwavelwaterstof bevrijd door haar in eene retort gedurende korten tijd te koken. Het geringe destillaat, hetwelk daarbij ontstaat, houdt slechts weinig jodium en kan bij eene latere bereiding dienen. De zwavelkoolstof kan van de opgeloste zwavel door destillatie worden afgescheiden. Deze methode is niet aan te wenden voor de bereiding van broomwaterstofzuur, omdat men niet verhinderen kan , dat er broomzwavel ontstaat. Schaffen, 30 Oct. 1867. Mijnheer ! Ik heb met genoegende verschillende opmerkingen gelezen, voorkomende in diverse uwer weekbladen , tsn doel hebbende de verbetering van onderscheidene praeparaten der tegenwoordige Pharm. Neerl. inden te ver• wachten nieuwen Codex. Te vergeefs echter zocht ik naar een verbeterd voorschrift van Extract, aloës, wat mijns inziens wel verbetering behoeft. Het doel toch van Extract, aloës aq. zal toch wel zijn , om een zoo mogelijk harsvrij wateraohtig extract te verkrijgen, daar men anders de aloë in substantie kon laten. De Pharm. Neerl. nu laat de aloë met eene