krachtig» eigenschappen te bezitten, dat wil zeggen als geschikt te zijn om een of meer ziekten te genezen of te bestrijden, welke ook de wijze harer aanwending zij.

Eindelijk werd hierbij eenstemmig de volgende wensch gevoegd: Het congres uit den wensch, dat de verkoop van geheimmiddelen en specialiteiten en de aankondiging van geneesmiddelen inde dagbladen, ten strengste verbodeu worden. NOG EENS OVER EENE DURE KWESTIE. Jhr. M. Salvador drong dezer dagen , naar aanleiding der uitspraak in zake de ongeregeldheden te Velsen, inde dagbladen aan op de invoering eener rechtspraak door gezworenen. De lezing van het „Eotterdamsche vonnis” in de Oen. Courant deed mij hetzelfde wenschen. Bij wetgeving en rechtsgeleerden vinden wij'dikwijls eene volslagene onbekendheid met de eischen en praktijken van ons vak , het Eotterdamsche vonnis is daar weer een bewijs van. Over het bespottelijk denkbeeld, dat er geoordeeld moet kunnen worden , of de geheimmiddelen in of luiten de vergifkas behooren, wil ik maar niet spreken , maar het schier onmogelijke om op alle niet in d& Pharm. Neerl. opgenomen middelen de samenstelling te vermelden (zooals ik vroeger met vele voorbeelden heb aangetoond) zou , indien hier door gezworenen of gelijken {pairs) geoordeeld ware geworden, zeker eene andere' uitlegging aan de bewoordingen van art. 6 gegeven hebben , dan nu door 3 rechtbanken geschied is. Gezworenen zouden daar , waar de toepasselijkheid van eenig wetsartikel zoo weinig sprak dat de twijfelmoedige inspecteurs eerst het fiat des ministers moesten inwinnen , zeker in het belang der zwakste partij gevonnisd hebben. Zij zouden zeker zorgvuldig gevraagd hebben wat de wetgever bedoelde, en vindende dat de regeering de geheimmiddelen tot de apotheken wilde brengen maar na kennisneming hunner bestanddeelen , en dat de kamer die kennisneming niet wilde , gemeend hebben, dat de kamer dus handelde ter wille der vrijheid, en dus de wegvalling der slotbepaling van oud art. 7 aanmerken als een gevolg van dat liberale streven , en niet als eene poging om bedoelde kennisneming onder een anderen vorm weder binnen te smokkelen. De Eotterdamsche rechtbank, die de Haagsche in strengheid van opvatting zoekt te evenaren , weet evenals deze haar vonnis schoon te motiveeren : „de wet zou , indien zij met eene enkele aanwijzing van den oorsprong van een voorschrift tevreden was en niet den inbond er van wenschte, wel gaeegd hebben volgens wiens en niet naar welk recept.” Dat „wiens” zou al zeer slecht geslagen hebben op deze of gene oude of vreemde Pharm. , en het geneeskundig staatstoezicht zal toch, dunkt mij , al voldaan zijn als zy op eenig min bekend middel eene Pharm., zonder meer, vermeld vindt. Zeer te betreuren is het voor de goede werking der nieuwe wet, dat de inspecteurs den nu betreden weg hebben ingeslagen. Al mocht eene hoogere rechtbank de gewezen vonnissen nog te niet doen , de beklaagden zullen niettemin aanzienlijke kosten vermorst hebben , terwijl bij

vele anderen een geest van wrevel is ontstaan, waarbij de bedenking niet weinig weegt, dat de lijst der hoeveelheden het voorgespiegelde monopolie van den kleinhandel in artsenijen reeds aan de winkeliers heeft prijsgegeven, en hun thans nog bovendien hel monopolie van de geheimmiddelen wordt toegekend. De weinige welgestelde en voorspoedige apothekers (en juist dezulke worden te hulp geroepen indien er wat te bepalen valt) weten maar half met hoeveel zorgde massa hunner collega’s te kampen heeft en hoe voor deze elke winstderving een allerpijnlijkst verlies is. Elke poging om het vak te verheffen door vermindering van inkomsten (en de sebaarsoh• heid der bedienden draagt daar ook duchtig bij) zal wel haast door iedereen als eene ellendige poging afgekeurd worden. De algeraeene meening na de aanneming der wet was dat art. 1 de geheimmiddelen uit de verkoophuizen naar de apotheken overbracht. Mij zijn zelfs winkeliers bekend , die hunne depots alreeds opzegden. De geheimmiddelen zouden ten minste ouder de zedelijke verantwoordelijkheid der apothekers (wetenschappelijke en oordeelkundige personen) gekomen zijn , terwijl zij nu aan geheel onkundige winkeliers blijven overgelaten. 0. W. Bruinvis. DE TOEKOMST VAN DEN APOTHEKERS-BEDIEN DE. Het is eene bekende waarheid, dat het getal apothekers-bedienden inden tegenwoordige!! tijd schaarsch is, doch waaraan deze schaarsehte toe te schrijven? Ik geloof, dat dit hoofdzakelijk gelegen is inde onzekere, toekomst. Voor den gegoede is het voorzeker niet twijfelachtig of hij, wanneer hij lust tot studie heeft, éénmaal of wel spoedig, door zijne studiën met kracht door te zetten, tot den gewenschten rang van apotheker zal geraken. Doch hoe is dit met den minder gegoede, met den burgerjongelihg gesteld ? Door zijn’ goeden patroon (en zijne onschatbare pharmacopoea) tot den eersten stap van bediende (apothekers-leerling) verheven, gevoelt hij weldra zijne vurige neiging weder ontwaken: niet om te blijven wat hij is, maar om te kunnen wortel schieten inden grond, waarin hij ontkiemd is; doch de wortel wil zich niet hechten;, zijn grond is te schraal! De gegoede zal zich nu eene plaats in eene apotheek kunnen verschaffen, waar hij, door gebruik te maken van de lessen aan een athenaeum of hoogere burgerschool, kan voortgaan op den ingeslagen weg. De minder gegoede kan dit niet, want hem ontbreekt de talisman om zijne w'erkuren in studietijd, zijne simplioiekast in een’ hortus, zijn ik ineen docent of curator te veranderen. Wat rest hem nu? Zal hij zich nu voor zijn leven lang moeten vastleggen aan de keten van ondergeschiktheid en doode werkzaamheid , èn zijne reeds gesnoerde drift tot aanleeren moeten temmen? Treurige toekomst dan voor den onbemiddelden apothekers-bediende. Niet alle zonen hebben ouders of betrekkingen, bij