oordeelkundig gereed maken van recepten. Dit onderzoek bad plaats onder toezigt van twee leden der Commissie de apotheek van het akademisch ziekenhuis. Slechts drie candidaten werden inde plantkunde geëxamineerd , twee daarvan voldeden zeer goed en hadden zich blijkbaar met juist oordeelde kennis eigengemaakt van de ontleedkunde, de vorm-, levens- en stelselleer der planten; de derde werd wegens onvoldoende kennis afgewezen. Aan velen der candidaten waren, onder de schriftelijk door hen te beantwoorden vragen, ook de volgende gesteld : Vraag 1. Wat is u bekend omtrent den aard en het bestaan van bladgroen ? Vraag 3. Hoe worden de planten volgens het stelsel van de Candolle verdeeld en waarop berust die verdeeling? Vraag 3. Beschrijf den ontleedkundige!! bouw van de aanhangsels der opperhuid. Vraag 4. Vermeld de kenmerken van de familie der varens en noem de daarvan in ons land voorkomende geslachten op. Vraag 5. Welke verschijnsels zijn bij de bevruchting der waterplanten als ia ’t bijzonder aan dezen eigen waargenomen ? Vraag 6. Bestaat er een partheno-genesis bij de planten ? De keuze der meesten viel op vraag 3 , van enkelen op n°. 5 en van éénen op n°. 6. Zeer weinige der daarop ingekomen antwoorden konden als voldoende beschouwd worden. Alleen de twee meer genoemde candidaten welke zijn toegelaten werden aan een examen inde dierkunde onderworpen en toonden zich bedreven inde kennis van den bouw, de levensverrigtingen en de stelselmatige indeeling der voornaamste diergroepen. Onder de schriftelijke vragen aan velen der candidaten voorgelegd, waren ook de volgende ; Vraag 1. Beschrijf de verschillende toestanden van volkomen gedaanteverwisseling vaneen u bekend insekt. Vraag 3. Beschrijf den bloedsomloop der vissohen.

Vraag 3. Welke zijnde hoofdkenmerken van de groep der gelede dieren ? Vraag 4. Beschrijf den ademhalingstoestel der vogels. Vraag 5. Wat is u bekend van de leefwijze der honigbij ? Vraag 6. Beschrijf bet ontstaan van den lintworm. Voor zoover deze vragen behandeld werden, kon slechts de beantwoording van vraag 3 door ééuen candidaat als geheel voldoende beschouwd worden. Slechts twee candidaten mogten tot het examen in de natuurlijke geschiedenis der delfstoffen worden toegelaten. Beide candidaten gaven blijken, dat zij met de kristalvormen, de algemeene en. bijzondere eigenschappen en de onderkenning der meest gewone delfstoffen bekend waren. Van de voorgelegde mineralen kenden zij er vele. Aan hetgeen door de Commissie is vastgesteld, met betrekking tot het examen van apotheker en in haar vorig verslag is opgenomen, heeft zij alleen nog dit toe te voegen, dat door haar is bepaald, dat bij het opsporen en herkennen van vergiften, deze zoowel organisch als anorganisch kunnen zijn , en dat het praktisch gedeelte van het examen inde artseuijkennis, voor zoover betreft het mikroskopisch onderzoek, zich zal bepalen tot gemakkelijk te herkennen mengsels en doorsneden. Ten slotte veroorlooft de Commissie zich de vrijheid aan Uwe Excellentie met de meeste bescheidenheid de zorg voor het onderwijs aan hen die zich op de studie der pharmacie toeleggen, ten zeerste aan te bevelen en aan Uwe Excellentie in overweging te geven , dit verslag , even als het voorgaande, ter algemeene kennis te brengen. Leiden , 10 October 1868. De Commissie voornoemd, A. H. van dek Boon Mesch , Vooreitter. C, J. B. Bretel de la Kivièke , Secretaris.

Gedrukt bij H. C. A. Thieme, te Nijmegen.