melkachtige troebeling ontstaat, dan kan men eene vervalsching met nitrobenzol aanneraen , .want eene zuivere bitteramandelolie zal eerst bij 14 a 15 droppels water blijvend troebel worden. Ontstaat de troebeling reeds bij 10 droppels water, dan is het gehalte aan nitrobenzol reeds aanmerkelijk. (Deze proef heeft natuurlijk slechts waarde, wanneer er geene vervalsching met wijngeest heeft plaats gehad.) Eene bijmenging van niet minder dan 8 proc. morphine is nog op deze wijze te herkennen. Als scheikundig onderzoek is door Dragendorff voor eenigen tijd opgegeven, de bitteramandelolie met eene gelijke hoeveelheid wijngeest te verdunnen en een stukje sodiummetaal bij te voegen. De gasontwikkeling heeft hierbij rustig plaats en de vloeistof wordt bij zuivere bitteramandelolie hoogstens binnen de eerste twee uren sterk geel. Bij aanwezigheid van meer dan 7 proc. nitrobenzol daarentegen wordt zij bruin, bij een grooter gehalte donkerbruin. Bij eene vervalsching met minder dan 6 proc. nitrobenzol is deze proef niet meer zeker. Om nu eene vervalsching zelfs tot op 1 proc. en met zekerheid aan te wijzen , is de scheikundige herkenning van het nitrobenzol noodig. Tot dat einde doet men in een reageerbuisje omstreeks 15 proc. van de verdachte olie en 15—20 droppels wijngeest, na de vermenging omstreeks 4 gram 25 procentig zoutzuur, omstreeks 4 gram water en eenige stukjes zink. Onder zachte verwarming en herhaalde zachte schudding verkrijgt men eene levendige gasontwikkeling. Na omstreeks 5 minuten inwerking giet men dooreen filtrum, voegt bij het noodzakelijk nog zure Altraat eene geringe hoeveelheid chloras kalicus (omstreeks 0,12 gram) en verwarmt , zoo noodig, zelfs tot kokens toe. Indien nitrobenzol aanwezig is , zal er dadelijk eene kersroode kleur ontstaan. Om de kleur nog beter te kunnen beoordeelen, maakt men de vloeistof door wijngeest helder en doorschijnend. De proef van Hoffmann komt hiermede overeen , maar is Veel omslachtiger. Volgens Wagner is bitteramandelolie oplosbaar in eene oplossing van dubbelzwaveligzure zouten, nitrobenzol niet. Met behulp van- dit middel zou men dus beide vloeistoffen van elkander kunnen scheiden. Hübscbman heeft bevestigd , dat er wel degelijk onderscheid moet gemaakt worden tusschea de Engelsche en de Duitsche aconitine. (De laatste volgens de opgave van Geiger bereid). Dit laat zich dan ook gemakkelijk verklaren , dewijl de Engelschen vooral de knollen van Aconitum ferox Wall. (tehuis beboerende op de voorgebergten der Himalaya) op aconitine bewerken , terwijl 'n Duitschland de knollen van Aconitum Napellus L. daartoe worden gebezigd. Hübschman vergeleek eene aconitine, door hem zelven vilt knollen van Aconitumsoorten met blauwe bloemen , voorkomende in Zwitserland, bereid, met Engelsche aoonitine. De eigen bereide Duitsche aconitine is oplosbaar in 2 deelen aether, 2,6 deelen chloroform en 4,25

proe. wijngeest. Elk dezer oplossingen laat na verdamping eene amorphe kleurlooze massa terug, die evenmin een glasachtigen als een kristallijnen aard heeft. Inde koude gaat deze aconitine ouder benzol in harsachtige droppels over en lost eindelijk op. Inde warmte geschiedt deze oplossing niet. Met kokend water wordt zij week en is na bekoeling hard en brokkelig. Zwavelzuur lost haar met eene gele kleur op en na bijvoeging van eenigen potassasalpeter heeft geene in het oogvallende kleurreactie plaats. Het Engelsche praeparaat daarentegen is een fijn, vuilwit poeder , weinig oplosbaar in aether. 100 Deelen aether lossen met behulp van warmte 1 deel dezer aconitine tot een bruinachtig residu op. Uit den aether scheiden zich later witte kristalletjes af. Zij is verder oplosbaar in 250 deelen chloroform , alsmede in 20 deelen kokenden wijngeest en deze oplossingen laten na verdamping kleine kristallen terug. Inde koude is de Engelsche aconitine niet oplosbaar in benzol; zij blijft daarin poedervormig en vertoont zich slechts donkerder. Bij verwarming daarentegen heeft de oplossing plaats , maar bij bekoeling scheidt zich de aconitine deels in kristallen, deels amorph af. Met zwavelzuur wordt zij niet gekleurd , ook niet na bijvoeging van potassasalpeter. Hager meent, dat slechts de aconitine , die uit Aconitum Napellus is afgescheiden, voor officinaal kan gebonden worden. Sulfo- carbolas natricus en sulfo-carbolas zincicus zijn antiseptische middelen , die bereid worden door gelijke gewichtsdeelen van de hydraten van den pbenylaloohol en van het zwavelzuur te vermengen, eenige dagen bij eene temperatuur van omstreeks 100—120° C. te verhitten , vervolgens met water te verdunnen en eindelijk met soda of zinkoxyde te laten kristalliseeren. De crouptinctuur van Netsoh is volgens Hager een mengsel van 3 deelen oleum oaryophyllorum en 1 deel acidum carbolicum. Hager vermeldt eene nieuwe vervalsching van oleum sinapis aethereum, namelijk met zwavelkoolstof. 1 Droppel dezer olie in 50 droppels zuiver zwavelzuur gebracht, gaf na schudding een ongekleurd, bijna melkachtig, mengsel. Bovendien leverde 1 droppel der olie met een mengsel van 4 droppels water en 16 droppels spiritus vini rectifioatissimus eene onvolkomen oplossing. Uit het waterbad konden omstreeks 15 proc. zwavelkoolstof worden afgedistilleerd. Bij vergelijkende proeven bleek aan Hager, dat nog met zekerheid 2 proc. zwavelkoolstof in mostaardolie kunnen worden aangewezen door schudding met het zwavelzuur mengsel, hetwelk alsdan niet volkomen helder, maar troebel wordt. Matige schudding is hierbij echter noodzakelijk, om de niet opgeloste zwavelkoolstof in kleine droppels te verdeeleu, welke de oorzaak der troebeling zijn.