genoemden heer de bedoelde leemte van het Pharmaceutisch onderwijs voor een , goed deel aangevuld. Daar het vertrek van den heer Eijkman op handen is, en Professor Gunning hun verzoek om weder een pharmaeeut tot assistent te nemen, om te billijken redenen, niet heeft kunnen inwilligen, wenden de leden van //Berzelius” zich tot U met het bescheiden, maar dringend verzoek het onderwijs inde Pharmacie zoodanig te wijzigen, dat het evenredig zij met de strenge eischen tot het verkrijgen van de bevoegdheid als Apotheker, bij de wet gevorderd. Zij hebben de eer te zijn, namens het Pharmaceutische Studentencorps //Berzelius”, Uwe dienstw. dienaren Amsterdam, (was get.) A, Koek, Rector. 23 October 1876. H. Swart Szn., q.q. Ab-actis. TI. Aan de Wel Edelachtbare Heeren Curatoren van het Athenaeum Illustre te Amsterdam. Ondergeteekenden, Eector en Ab-aotis van het Pharmaceutisch Studentencorps //Berzelius”, gezien hebbende dat volgens de nieuwe wet op bet Hooger Onderwijs het vak //Kennis der Geneesmiddelen” vermeld in Art. 42 sub 3°, g, der genoemde wet, voortaan zal gedoceerd worden dooreen Hoogleeraar der Medische faculteit, geven ü bij dezen hun eerbiedig verzoek te kennen, dat zulks aan de toekomstige Amsterdamsche Hoogeschool anders moge zijn. Hun wensch is, dat het onderwijs in genoemd vak alhier blijve opgedragen aan den Hoogleeraar der Philosophische faculteit, die het steeds op zoo uitstekende wijze doceert. Zij meenen met recht bevreesd te mogen zijn, dat de „Geneesmiddelen” hoofdzaak, de //kennis der geneesmiddelen” bijzaak zal worden, bijaldien het doceeren van beide genoemde vakken aan een Hoogleeraar der Medische faculteit wordt opgedragen. Zij hebben de eer te zijn, namens het Pharmaceutisch Studentencorps //Berzelius”, Uwe dienstw. dienaren Amsterdam, (was get.) A. Koek, Rector. 23 October 18 76. H. Swart Szn., q.q. Ab-actis. Als antwoord ontvingen wij van heeren Curatoren het volgende schrijven. „ NO. 117. Amsterdam, 15 November 1876. In onze vergadering van 6 dezer hebben wij kennis genomen van uw adres van 23 October jl., strekkende om ons bekend te maken met eene leemte, volgens uwe bewering, in het Pharmaceutisch onderwijs alhier bestaande. Hij nemen ons voor, bij de aanstaande reorganisatie van het Athenaeum ook uwe belangen te behartigen. Curatoren van het Athenaeum Illustre, (was get.) den Tex, Voorzitter. W. C. Ba oker, Secretaris. Aan het Pharmaceutisch Studentencorps : Berzelius. Het zij mij tevens vergund met een enkel woord gewag te maken van de beschouwingen, welke Prof. Gunning (achter wiens naam op de series Lectionum dit jaar voor het eerst Chemiae et Pharmaciae Professor prijkt) bij de opening zijner pharmaceutische colleges, over de opleiding van den pharmaeeut heeft blootgelegd, en tot het bijwonen waarvan ZEd.hooggel. alle belangstellenden had uitgenoodigd. Te betreuren echter was bet, dat slechts enkele medici aan die roepstem hadden gehoor gegeven, want zelfs onder hen is, belaas, het begrip, van wat een pharmaeeut eigenlijk is, nog niet diep genoeg doorgedrongen. ZEd. hooggel. begon met er op te wijzen dat er voor de Pharmacie een keerpunt was aangebroken, dat zij als ’t ware een vernieuwd leven tegemoet ging, en dat door dit niet in te zien, de verandering wordt vertraagd en tegengewerkt. Ook de geneeskunde stond vroeger laag aangeschreven en werd als een vernederend handwerk beschouwd; langzamerhand echter is zij verheven tot haar tegenwoordig standpunt. Evenzoo begint zich ook nu de Pharmacie te verheffen, vooral na de wet van ’65. Inde 19e eeuw is de toepassing van wetenschap (en voornamelijk natuurwetenschap) hoe langer hoe meer op den voor-

grond getreden. Zoo zal het toebereiden van geneesmiddelen door den apotheker langzamerhand achteruitgaan, naarmate de geneeskundige zich meer op preventie van ziekten, op algemeene en private hygiene gaat toeleggen. De geneeskundige heeft echter doorgaans te weinig natuurkundige kennis, terwijl de pharmaceut door zijne algemeene vorming, die hoe langer hoe meer wordt gespecialiseerd, is en blijft natuurkundige, en als zoodanig de onmisbare hulp voor den geneeskundige. Zoo is b. v. tegenwoordig het polsvoelen meerendeels vervangen door bepaling van de temperatuur. Hoe weet echter de medicus of hij daarvoor een goeden thermometer gebruikt? Veelal denkt hij er zelfs niet aan of zijn instrument wei goed is. Zoo is ook hier de pharmaeeut aangewezen om te zorgen dat zulke instrumenten goed zijn. Er doen zich vele gevallen voor, waarbij eene verandering inde samenstelling van urine, bloed of excrementen heeft plaats gehad. De medicus is alsdan in het algemeen niet de ware man om een onderzoek naar die samenstelling te verrichten. Zulk een onderzoek is niet altijd eenvoudig. Op de vraag wie de drager is van de natuurwetenschappelijke kennis noodig voor de behoeften der maatschappij, luidt het antwoord: de pharmaeeut, De leeraren van het M. O. zijn dit niet. Het M, O. is min of meer theoretisch van aard; voor hen is het niet noodig op zulk eene hoogte van de praktijk te staan, als noodig is voor de behoeften der maatschappij. De ervaring heeft ook geleerd, dat dit met hen doorgaans niet het geval is. De pharmaeeut is uit den aard der zaak meerde aangewezen persoon als zoodanig. Hij is de algemeene vraagbaak, en zal dit hoe langer hoe meer worden, naarmate het artsenijbereiden op den achtergrond treedt. In plattelandsgemeenten, waar men verwijderd is van intelligente hulp, zal dit des te eerder het geval zijn, en zal zijne hulp b. v. kunnen worden ingeroepen in gevallen van: brand, vervalsohing van geneesmiddelen, gerechtelijke onderzoekingen, onderzoekingen van voedingsmiddelen, bouwen, enz. Eindelijk is men in ons land gekomen tot de overtuiging dat landbouw moet worden van handwerk toepassing van wetenschap. Er is eene landbouwschool opgericht. Dat deze echter alleen niet inde behoefte kan voorzien, heeft men begrepen; men wil nu bij het L. O. landbouw laten onderwijzen en laat daartoe onderwijzers eenige lessen in landbouwonderwijs bij wonen. Dit plan is echter niet uitvoerbaar; het is niet mogelijk den landbouw te leeren, indien men niet natuurkundig gevormd is. Dit zal slechts strekken om het algemeen onderwijs inden landbouw 25 jaren terug te houden. Indien een pharmaeeut studeert zooals het behoort, zou hij met weinig kunnen worden landbouwkundige. Daarom zou het wenschelijk zijn dat een apotheker dooreen suppletoir examen landbouwsoheikundige kon worden. Dit is alzoo in hoofdtrekken aangegeven wat de pharmacie behoort te zijn; het is echter in schreeuwende tegenstelling met wat tot nog toe het geval is geweest. De jonge menschen echter kunnen veel doen, gesteund door de wet van ’65 (die trouwens ook de noodige gebreken heeft). Door deze wet zijn eischen van streng wetensohappelijken aard gesteld, hetgeen later nog is versterkt door de wet van ’74. Men moet er prijs op stellen, dat tengevolge daarvan de algemeene natuurkundige vorming op medisch en pharmaceutisch gebied gelijk is gesteld. Door examen-commissies (misschien ook wel door de jongelui) zijn hiertegen inden laatsten tijd bezwaren geopperd. Indien men echter zijne belangen wil behartigen, moet men er voor strijden, den toestand zoo te behouden, en mocht er plan bestaan de gelijkstelling der eischen voor medici en pharmaceuten weder op te heffen, dan moet men zich per adres daartegen verklaren, in het belang van de pharmacie. Ten laatste is door het doctoraat inde Pharmacie ook van die zijde de wetenschappelijke richting van genoemd vak bepaald. Het hangt alleen van de studeerende pharmaceuten af die richting te bevestigen. De oude geest steekt echter overal het hoofd op. Zoo wordt b. v. inde wet, die voor apotheker een schei- en artsenijbereidkundig examen eischt, geene hygiënische en physiologische chemie, enz. genoemd. Moet men daarom die vakken bij het examen passeeren ? Hij, die vooruitgang verlangt, zal antwoorden: Neen. Hoewel de wet ze niet noemt, moet men toch in die vakken examineeren, daar het bij den tegenwoordigen stand der maatschappelijke behoeften noodig is. De oppositie hiertegen is echter gekomen van den kant van pharmaceuten (ja zelfs van examinatoren). Men zal in oude collegaas niet vinden den steun, die noodig is. Daarom is het noodig op eigen beenen te staan, te weten wat men wil en dat na te jagen.