kleuring is echter in zulke mate afhankelijk van de hoeveelheid aanwezig ijzer en van het voorhanden vrije zuur, alsmede van den aard en de hoeveelheid van alle inde oplossing voorkomende zouten, dat eene herkenning op deze reactie gegrond niet op de gewone wijze inde praktijk kan worden toegepast. Warington heeft er den volgenden weg op ingeslagen. Eene bekende hoeveelheid van het te onderzoeken ammoniakzout wordt ineen bekerglas in water opgelost, terwijl ineen tweede bekerglas eene hoeveelheid zuiver ammoniakzout wordt opgelost, die overeenkomt met het vooraf bepaalde gehalte der te onderzoeken proef aan zuiver zout. Dan worden bij elk der bekerglazen gelijke volumina ijzerchloride en chloorwaterstofzuur gevoegd. Dewijl nu inde twee bekerglazen .de vóorwaarden bijna dezelfde zijn (met uitzondering van het zwaveloyaanamrnonium in het eerste), zoo wordt bij den inhoud van het tweede bekerglas zoolang eene normaal-oplossing van zwavelammonium gevoegd, totdat de inhoud van beide glazen eene gelijke kleur heeft. Het grootste gehalte aan cyaan, hetwelk Warington in de //patent ammonias” vond, bedroeg 4 procent. Volgens Vohl en Eulenburg komt de nicotine wegens hare vluchtigheid en gemakkelijke ontleedbaarheid lij het tabakrooken niet in werking. Men kan met zekerheid aannemen, dat de nicotine bij de hooge temperatuur, waaraan zij bij het rooken is blootgesteld, eene ontleding ondergaat, waarvan de eindproducten tot de reeks der picolinebasen behooren. Eveneens is de stelling gerechtvaardigd, dat zelfs bij het rooken van opium het niet zijne onveranderde basen zijn, die de hevige werking op het organisme uitoefenen, en dat het onderscheid tusschen het rooken van opium en tabak slechts bestaat in het verschil tusschen de basen, die bij de ontleding gevormd worden. Deze beschouwing wint zooveel temeer aan waarschijnlijkheid, doordien ook inden rook van Datura Sltu monium geen spoor daturine kan worden aangewezen, terwijl uit de Salix picolinebasen verkregen worden, die even hevig als die uit tabaksrook werken. Genoemde scheikundigen achten het verder ontwijfelbaar, dat de tabaksrook cyaan bevat. Bitter heeft inde gal eene blauwe kleurstof ontdekt, door haar met chloroform te schudden, het meer of minder geel geworden chloroform met eene zwakke sodaoplossing tot volledige ontkleuring te behandelen en dan met zoutzuur te neutraliseeren. Men verkrijgt alsdan 3 lagen, waarvan de eene het weder geel geworden chloroform, de andere de blauwe kleurstof gesuspendeerd bevat. Deze blauwe kleurstof is niet oplosbaar in chloroform en in zuren, wel in alcaliën, waarbij de kleur geheel verloren gaat of geel wordt. Uit de oplossing der kleurstof in alcaliën slaat, na neutralisatie met een zuur en blootstelling aan de lucht, een bruin lichaam neder, hetwelk eerst na eenige dagen, soms eerst na eene maand weder blauw wordt. (De blauwe galkleurstof verschilt daarin van dein alcaliën opgeloste indigo, die aan de lucht oogenblikkelijk weder blauw wordt). Het nieuwe lichaam komt (echter niet altijd) voor inde gal van den mensch, den os, het schaap, het varken, den hond en de kat. Eij proeven, om de ontploffing van schietkatoen te bevorderen, door het te bevochtigen met eene licht ontbrandbare vloeistof, bijv. met zwavelkoolstof., bleek het

aan Bleekrode, dat juist het tegenovergestelde plaats vond. De zwavelkoolstof geraakte in vlam, doch het schietkatoen ontbrandde niet, maar bood in het midden der massa het schouwspel eener kleine, langzaam wegsmeltende sneeuwmassa. Deze proef werd veelvuldig herhaald, en het schietkatoen, behalve met zwavelkoolstof, ook met aether, benzol of alcohol bevochtigd. In alle gevallen en op hoedanige wijze men ook de massa deed ontbranden, was het resultaat hetzelfde, en men kon zelfs zonder gevaar groote massa’s schietkatoen aanwenden. Deze werking kan niet aan de tegenwoordigheid van water worden toegeschreven, want men kan zwavelkoolstof of benzol aanwenden, die geen spoor water bevat. Yeeleer ligt de verklaring van deze eigenaardige verhouding der zoo licht ontplofbare zelfstandigheid in de feiten, die Abel over de verbranding van het schietkatoen heeft aan het licht gebracht. Deze scheikundige heeft namelijk bevonden, dat, indien de gassen, die zich bij de eerste inwerking der warmte uit schietkatoen ontwikkelen, al is het ook voor zeer korten tijd, verhinderd zijn, het ontbrande einde van het schietkatoen volledig te omhullen, hunne ontbranding niet verder kan plaats grijpen. En dewijl het de betrekkelijk hooge temperatuur is, bij hunne verbranding ontstaande, die de snelle en volledige verbranding van het schietkatoen veroorzaakt, zoo maakt het oogenblikkelijke uitblussohen der gassen en de voortdurende onttrekking van warmte, wanneer de gassen van de verbrandingsplaats ontwijken, het onmogelijk, dat het schietkatoen anders als onvolkomen en langzaam verbrandt, waarbij het eene gelijke omzetting ondergaat als bij de distillatie. Men kan van deze vreemde eigenschap van het schietkatoen gebruik maken, om het tegen brand te bewaren. Men bedekt het met eene laag zwavelkoolstof of benzol, die men kan laten verdampen, voordat men het schietkatoen gebruikt. Hop-extract wordt door Seely bereid door hop met petroleum-aether (gasoline) van omstreeks 38° C. kookpunt te digereeren, en later dit oplosmiddel af te distilleeren. Volgens Vohl is niet alleen groen, maar ook rosékleurig papier, hetwelk thans inden handel komt, als arsenikhoudend te verdenken. Men bezigt namelijk voor dit rosépapier eene papiersoort van mindere, niet fraai witte kwaliteit, en kleurt het, om dit te bedekken, met overblijfsels van arsenikhoudende fuohsinekleuren. Bij behandeling inden toestel van Marsh geeft dit rosépapier een aanmerkelijke!! arsenikspiegel. Over de beteekenis van het woord nopodeldoc" of uopodeldoch” is reeds menigmaal getwist, zoodat sommigen zelfs tot de conclusie gekomen zijn, dat het //niets beleekent.” Prof. Ludwig heeft het woord thans afgeleid van 3 Grieksche woorden: ènhg, b (het sap der planten), dVlzTiïpiov, t'o (het gift) en doyfi, ü (het openen), tezamen ono Opodeldoc zal dan beteekenen een plantensap, dat het gift opneemt. Indien echter, zoo als Lindes aanneemt, Paracelsus den naam //opodeldoc” heeft bedacht, dan zal men de grieksche afkomst ernstig in twijfel moeten trekken, dewijl Paracelsus in de klassieke talen geheel onwetend was en ze bovendien verachtte.