PHARMACEIITISCH WEEKBLAD

VOOR NEDERLAND. ONDER REDACTIE TAN R. J. OPWIJRDA, Apotheker te Nijmegen.

Dit Blad wordt eiken Zaterdag uitgegeven bij den Boekhandelaar D. B. CENTEN te Amsterdam. Prijs per Jaargang, franco per post,/ 4.50.

Alle stukken, welke men in dit Blad wenscht opgenomen te alen, gelieve men franco in te zenden aan den Redacteur te Nijmegen vöör Woensdag.

Prijs der Advertentiën: van 1 tot 6 regels f 1.—, elke regel meer 15 ets., en 10 ets. voor een N°. van het Blad. Brieven franco.

8e Jaargang1.

ZONDAG 3 Maart 1873.

N°. êAI.

Mcdedeellngen. Ingebonden stukken. AANTOONING VAN CINCHONIDINE IN SULPHAS CHINICÜS DOOR DR. J, E, DE VRIJ. Bij de lezing van het artikel van Dr. Mouton ove het onderzoek van dit zout in N°. 41 van dit Weekbla trof het mijne aandacht, dat hij naar aanleiding mijne kinologische studiën beproefd had door middel eene oplossing van sal Seignette de aanwezigheid van cinoho nidine aan te toonen, maar daarin niet geslaagd was, om dat het hem bleek, dat ook in eene oplossing van zuive ren sulphas chinicus door dit reagens een precipitaat van kristallijnen aard gevormd wordt. Daar ik in der tijd het tegendeel had waargenomen, haastte ik mij de oor zaak van dit verschil in uitkomst op te sporen en vonc die oorzaak onmiddellijk, omdat Dr. Mouton de tempe ratuur opgeeft, waarbij hij zijne kinine-oplossing gemaak heeft. Onder volmaakt dezelfde omstandigheden zijne proe herhalende, bevond ik, dat zijne waarneming alleszins juis is. Mijne in der tijd gedane waarneming, dat één druppe eener verzadigde oplossing van sal Seignette gevoegd bi eene oplossing van zuiveren sulphas chinicus, bevat in eene gewone reageerbuis, daarin volstrekt geene verandering veroorzaakt, terwijl daarentegen uit eene ondei gelijke omstandigheden bereide oplossing van sulphas cinchonidinious door genoemd reagens of terstond of na wrijven van de wanden der buis met eene glazen staaf kristallen van tartras cinchonidinicus werden afgescheiden, was ook juist, maar, zooals ik uit mijne aanteekeningen bespeur, onder andere omstandigheden gedaan. Ik deed namelijk mijne waarneming van de verschillende reactie van het sal Seignette op de oplossingen der sulfaten van kinine en van cinchonidine in Januari 1870, terwijl de temperatuur van mijn zolderkamertje stellig niet hooger was dan zeer nabij het vriespunt wellicht 6° C. De bij die temperatuur bereide oplossingen van genoemde sulfaten bevatten dus daarvan minder dan wanneer zij bij eene temperatuur van 15° C. gemaakt zijn en van daar dat in eene oplossing van zuiveren sulphas chinicus door mij geene reactie werd waargenomen, terwijl Dr. Mouton de vorming vaneen kristallijn precipitaat waarnam. Niettegenstaande dit verschil kan sal Seignette toch als reagens op cinchonidine gebruikt worden, mits men proefondervindelijk bekend zij met den aard der reactie van dit reagens in eene oplossing van sulphas cinchonidinicus. Indien men eenmaal de bij gelijke temperatuur bereide oplossingen van sulphas chinicus en sulphas cinchonidinicus met een druppel eener geconcentreerde

oplossing van sal Seignette behandeld en na die toevoeging de wanden der buis met een glazen gewreven heeft, dan twijfel ik niet of men zal instemmen, dat dit reagens met vrucht den, om cinchonidine in sulphas chinicus In minder geoefende handen kan het geven tot verkeerde gevolgtrekkingen ik getracht heb een reagens te vinden, dat onder geene om. standigheden in eene oplossing van zuiveren sulphas chinicus eenige verandering te weeg brengt, maar daarentegen in eene oplossing van sulphas cinohonidinicus eene duidelijke reactie veroorzaakt. Ik ben gelukkig genoeg geweest dit te vinden in eene verzadigde oplossing van bi-tartras natricus, die in eene oplossing van sulphas cinohonidinicus onmiddellijk of na wrijving van de wanden der buis met een roerstaafj'e een zwaar kristallijn pi’ecipitaat doet ontstaan, terwijl zij in eene oplossing van sulphas chinicus geen verandering veroorzaakt. Deze reactie is onafhankelijk van de temperatuur, waarbij men werkt. Ben Haag, 20 Febr. 1873. Akt 9 van Wet IV. Mijnheer de Redacteur, In No. 40 van uw geacht Weekblad vond ik uwe adhaesie geschonken aan de uitlegging van art. 9 der Wet IY van 1 Juni 1865, gelijk deze voorkomt in het 2de nummer van het tijdschrift: het Paleis van Justitie. Zoo het niet te aanmatigend is, zou ik u wel willen verzoeken kennis te nemen van eene geheel verschillende opvatting van dit artikel, die ik met bescheidenheid aan uw oordeel en dat mijner collega’s onderwerp. Het Paleis van Justitie //veroorlooft zich de bescheiden opmerking,” dat naar de Kedactie geluoft (het is dus hier geene gevestigde overtuiging) de apotheker bevoegd zou zijn, ook zonder een recept, dooreen geneeskundige onderteekend, geneesmiddelen af te geven, en beroept zich, tot staving dezer meening, op art. 9, luidende: r/l)e apotheker mag geene geneesmiddelen afleveren dan op recept, of die met bepaalde aanduiding van het verlangde geneesmiddel gevraagd worden.” Maar moet dan, volgens Art. 8 van Wet 111, het recept niet behoorlijk dooreen geneeskundige onderteekend of geparafeerd zijn, en geeft de Wet te eeniger plaatse aan anderen de bevoegdheid recepten te schrijven? Bestond die vrijheid, dan zou ik niet weten waarom de geneeskundige bij uitsluiting gebonden was aan de bepalingen van art. 8. Welk eene dwaasheid zou het