38 dalen (Drenthe). li. Fleddems, m. et a. o. dr. Groningen 23 Febr. en 18 Sept. 1867. dalfsen (Overijsel). M. A. Frank, pl. h. en vr. m. Arnhem 2 Nov. 1847 0f en 7 Nov. 1848. DANTUMAWODDe (Dantumadeel) (Eriesland). K. Wigersma, pl. h. en vr. m. Assen 24 Maart en 25 Nov. 1834. deinüm ritzumazijl ('Menaldumadeel) (Friesland). H. D. Lomars, pl. h. en vr. m. Leeuwarden 8 April 1845. delden (stad) (Overijsel). M. Gewin, pl. h. en vr. m. Arnhem 27 April 1864 en Amsterdam 24 Juni 1865. T. A. A. Kistemaker, m. et a. o. dr. Groningen 18 Maart en 4 April 1835. delfshaven (Z.-Holland). A. S. Bruijn, m. d., arts. leiden 13 Febr. 1869, (als arts) 28 Sept. 1868. H. P. Timmermans, pl. h. en vr. m. Dordrecht 31 Aug. 1853 en 31 Maart 1858. J, M. Vuylsteke, pl. h. en vr. m. Dordrecht 7 April 1853 en 25 Juni 1856. C. VVanneé, pl. h. en vr. m. ’sGravenhage 19 April 1836 en 7 Maart 1837. delfzijl (Groningen). B. Van Buuren, m. et a. o. dr. Groningen 18 Mei 1850 èn 29 Oct. 1853. L. Trip, m. et a. o. dr. Groningen 23 Maart en 12 Oct. 1841. H. J. Wichers, m. et a. o. dr. Groningen 30 Juni 1863 en 30 Oct. 1865. denekamp (Overijsel). F. G. Sloet, pl. h. en vr. m. Zwolle 7 April en 5 Oct. 1836. deürne (N.-Brabant). T. W. Pastoors, m. dr., pl. h. en vr. m. Leiden 14 Juni 1848 en ’sHertogenbosch 9 Mei 1838. didam (Gelderland). A. P. Hasselbach, pl. h. m. Arnhem 19 Aug. 1862. diembn (N.-Holland.) J. A. Van Enst, pl. h. en vr. ro. Dordrecht 8 Aug. 1850 en 26 Maart 1856. diepenheim (Overijsel). P. D. A. Couvee, arts 23 April 1870. dieren (Gelderland). W. C. Van Lookhorst, m. et a. o. dr. Utrecht 7 April 1854 en 14 Mei 1864. dinteloord (N.-Brabant). C. A. Burgers, med. dr. Leiden 29 Sept. 1846. •T. Van Tarenhont, pl. h. en vr. m. ’sHertogenbosch 8 Oct. 1851 en 12 Mei 1852. DINTHER (N.-Brabant). H. N. C. Van Keuth, pl. h. en vr. m. ’sHertogenbosch 9 Mei 1838. dinxpeelo (Gelderland). B. J. H. Boers, pl. h. en vr. m. Dordrecht 27 Maart 1856 en Middelburg 12 Sept. 1856. dirksland (Z.-Holland). C. W. Wcrner, pl. h. en vr. m. Dordrecht 4 April 1844 en 25 Juni 1866. dodewaard (Gelderland). H. Denker Huneman, pl. h. en vr. m. Haarlem 9 Jan. 1862 en 14 Nov. 1861. DONGEN (N.-Brabant). J. T. Aerssen, med. dr. Leiden 2 Mei 1847. C. J. J. Maarssen, pl. h. en vr. m. ’s Hertogenboseh 8 Nov, 1859 en 12 Oct. 1858. doorn (Utrecht). A. Broers, m., ch. et a. o. dr. Utrecht 1849 en Leiden 1850.

Het verzoek om deze reagentia, in verband met de vorenaangehaalde zéér misplaatste verontschuldiging, was voor mij voldoende om te begrijpen dat er animositeit in ’t spelwas en nam ik mij dadelijk voor op mijn qui-vive te zijn, en bij deze visitatie eene afwachtende houding aan te nemen. Versterkt werd ik in dit voornemen, omdat geen der drie andere leden zich tegen het onderzoek buiten de Pharmacopoea verzette, terwijl ik niet kon en mogt aannemen dat zij alle drie onbekend zouden zijn met de bepaling dat, bij de visitatie der apotheken, het slechts de vraag is of de geneesmiddelen aan de vereischten der Pharmacopoea voldoen, en dus uitsluitend gelet op de eigenschappen, en gebruik gemaakt moet worden van de reagentia daarin voorgeschreven. Hoewel het mij onbekend was en is, dat een onderzoek met de drie door den heer Nagelvoort gevraagde reagentia eene vervalsching of verontreiniging in zwavelzure chinine kan aantoonen, gaf ik hem die, en verklaarde genoemde heer, na alle drie bij de chinine gevoegd te hebben en daardoor een praecipitaat ontstond, de chinine voor: valsch. Weet de heer Nagelvoort wel het verschil tusschen de woorden valsch, vervalscht en verontreinigd ? Na dit gezegde rigtte ik mij tot de commissie en zeide: Heeren! zijt voorzichtig, mijne chinine is goed, waarop heer Nagelvoort mij vroeg of ik verlangde hij de proef nogmaals zoude doen?.... De proef werd herhaald en.... er ontstond geen praecipitaat, hetgeen den Secretaris aanleiding gaf te zeggen: ik geloof waarlijk dat ik mij vergist heb. Eenigen tijd daarna nam eender leden het reageerbuisje waarin de proef herhaald was, en zeide dat er praecipitaat in ontstaan was, mij vragende of ik het ook zag? Ik bevestigde en kon ook niet anders, want er was een praecipitaat ontstaan. Na mijne bevestiging was de commissie blijkbaar tevreden en verklaarde bij monde van haren Secretaris mijne chinine op deze herhaalde proef, buiten de Pharmacopoea en zelfs niet eens opgegeven inde analytische scheikunde van Eresenius, thans définitief valsch en wel chinidine houdend. Natuurlijk was voor hen de term //verontreinigd” niet scherp genoeg. Ik beantwoordde die conclusie op zulk eene proef en zóó accuraat? genomen, dat de eerste maal direkt en de tweede slechts na een half uur dat praecipitaat ontstond, met een schouder-ophalen, en zeide dat een onderzoek volgens de regelen verricht, de deugdelijkheid mijner chinine wel zoude bewijzen, deed dezelve ineen fleschje en gaf het de commissie overbonden en gelakt mede, inde veronderstelling er later een naauwkeurig onderzoek, hetzij in mijne tegenwoordigheid, hetzij vaneen onzijdig deskundige zoude plaats hebben; en inde zekerheid dat de chinine dan zoude bevonden worden, aan alle eischen te voldoen, waardoor de geheele zaak beëindigd zoude zijn geweest. Bij het onderzoek in mijne apotheek waren uitsluitend de 4 leden der commissie, mijn leerling en ik, de personen die tegenwoordig waren en de Hollandsche taal verstonden; op geheimhouding meende ik dus te kunnen rekenen, en toch had ik misgerekend. Minstens één der leden scheen zéér luttel begrip te hebben van hetgeen hij als fatsoenlijk man, aan zich, zijne mede-leden en mij verplicht was, en vergat zich zoover, dat het stuk in de Soerab. courant van den 38ste Juli j. 1., Bijlage n°. , het gevolg er van is geweest. Op dit couranten-artikel, richtte ik inden ochtend van den 29sten mijn schrijven, Bijl. n°. , tot de commissie, waarop ik hare missive n°. 10 dd. 30 Juli, Bijl. n. , ontving, terwijl de advertentie der heeren Nagelvoort en Steudeman, Bijl. n°. , inden avond van den 29sten publiek werd. Soerabaia telt 4 apotheken, waarvan 3 aan bovengenoemde heeren en 3 aan mijne firma behooren; dus hadden die heeren door die advertentie het publiek spoedig en duidelijk ingelicht. In hare missive n°. 10 verklaart de commissie geen deel te hebben aan het couranten-artikel, Bijl. n°. ; ingezonden heeft zij het niet, dus direct heeft zij er geen deel aan maar in hoever zij er indirect de aanleidende oorzaak van is, zal ik later aantoonen. De commissie is gelukkig voorzichtiger in bare schrifturen dan in hare bewoordingen, want in mijne apotheek is de chinine valsch verklaard, en op mijn verzoek tot een nader onderzoek besloten, terwijl in die missieve wordt gezegd, dat nog niet definitief is uitgemaakt in hoever mijn chinine als valsch is te beschouwen.

Waartoe (nog altijd in die missieve), het verzoek om nog chinine mede te brengen? Zag de commissie dan toen reeds in, dat er door haar of een harer leden, iets met het door mij medegegevene fleschje chinine verricht was, waardoor een onderzoek mijnerzijds konde gewraakt worden ? Dan heeft toch waarlijk het beleid der commissie in zulk eene teedere kwestie veel te wenschen overgelaten. Het onderzoek bedoeld in missieve n°. 10, Bijl. n°. , heeft Maandagochtend plaats gehad, en geduurd van 7% tot l'/2 ure; geen deskundige zal beweren dat die tijdsruimte te kort was voor een eenvoudig onderzoek van Sulphas Chinicus volgens de Pharmacoepea. Toen het onderzoek zou beginnen, was ik verplicht den President opmerkzaam te maken, dat ik het fleschje behoorlijk met papier, touw en lak had dichtgemaakt en aan de commissie ter hand gesteld, dat ik het nu zag ontdaan van lak, touw en papier in handen van den Secretaris; dat ik dus die chinine niet als de mijne erkende, en mij tegen het onderzoek verzette. De President vroeg mij daarop of ik ingevolge zijn verzoek, Bijl. n°. , van die fleschjes chinine had medegebracht? en nu werd, nadat de commissie zich van de juistheid van het etiquette en van het ongeschonden cachet had overtuigd, besloten tot het onderzoek der door mij medegebrachte chinine. Plet verzoek om chinine mede te brengen, Bijl. n°, , werd mij nu duidelijk ;ik begreep thans dat de commissie ook hier weder te laat had ingezien, dat zij eene onvoorzichtigheid beging door het fleschje open te laten maken door den Secretaris buiten hare tegenwoordigheid, en dus het geval voorzien had dat ik die chinine zoude wraken. Het onderzoek volgens de Pharmacopoea van de chinine, door mij medegebracht, vond nu plaats, en daarna, op verlangen van den President en met mijne toestemming, tot 7 malen toe, het onderzoek van de door mij gewraakte chinine op chinidine met dezelfde reagentia, die daartoe in mijne apotheek gebruikt waren. Thans echter kon de Secretaris de chinidine in die gewraakte chinine, zelfs na zeven herhaalde pogingen, niet aantoonen; geenszins omdat de chinine niet vervalscht was met chinidine, volgens hem, maar omdat zijne zenuwachtige spanning het te voorschijn treden belette (zie zijne schriftelijke verklaring aan den Officier van Justitie.) Voorwaar! Een expert, unique in zijn soort, van wiens zenuwachtige spanning het al of niet te voorschijn treden van chemische verschijnselen afhangt. In missieve n°. 16, Bijl. n°. , zegt de commissie; uithoofde van gebrek aan de noodige hulpmiddelen in loco, enz. enz. Heeft de commissie dan iets gevraagd om de Sulphas Chinicus te onderzoeken, dat haar niet gegeven kon worden? Ik ontken dit; immers de eenvoudigste utensiliën benevens aqua destillata, acid. sulphur., aether, ammonia en carbonas baryticus zijn voldoende voor een onderzoek van chinine volgens de Pharmacopoea. Dat alleswas in mijne apotheek voorhanden, zelfs carbonas baryticus pur., dat bij den Secretaris niet aanwezig was en welke proef dan ook biet gedaan is, niettegenstaande de missieve n°. 16, Bijl. n°. , spreekt vaneen onderzoek volgens de eischen der Pharmacopoea. In diezelfde missieve n°. 16 zegt de commissie, dat de chinine, door haar medegenomen, door mij gewraakt werd, maar zegt er verder bij: waarom?; verder zegt zij, dat de eerstgenoemde proef (hiermede wordt bedoeld die voorloopige chemische proef die door haren Secretaris als chemisch expert voor proefhoudend erkend werd) meermalen herhaald werd met negatieven uitslag; maar wederom voegt zij er niet bij dat die proef 7 malen met negatieven uitslag herhaald werd op de door mij gewraakte chinine; dus op dezelfde chinine die de commissie Donderdag bij de visitatie uitsluitend op die proef //valsch” had verklaard. Bij mijne missieve 7 Aug., Bijl. n°. , maakte ik de commissie opmerkzaam op de twee hier bovengenoemde punten, verzocht die nog te releveeren en tevens mijne chinine (mijn eigendom) te willen terug zenden. Op een en ander ontving ik het even korte als krachtige, billijke als cordate antwoord, vervat in hare missieve 9 Aug., Bijl. n°. Het voorgaande is het korte verslag van hetgeen tusschen de commissie en mij te dezer zake is verhandeld. Onwillekeurig stelde ik mij de volgende vragen : I°. Waartoe diende de verontschuldiging van den Secretaris? (Zie Vervolg in het Bijvoegsel).