op minstens 16 vol. kooldioxyde op 10,000 vol. der lucht (dat is dus 1,6 per mille of 0,16 pet.) rekenen, hetwelk zulk een verontreinigden toestand der lucht aantoont, dat kleinere flesschen niet behoeven gebruikt te worden. Om zich het oordeel over het verschijnen der troebeling nog gemakkelijker te maken, kan men een klein stukje gegomd papier op den zijwand der flesch, daar waar zij nog met vloeistof gevuld is, vasthechten, waarop (het best aan de binnenzijde van het papier) met potlood een kruis gemaakt is. Indien men door de vloeistof heen het kruis niet meer zien kan, heeft men steeds hetzelfde punt bereikt. Ook bij kunstmatige verlichting kan men met eenige oefening deze methode aanwenden; men moet echter de flesch niet tegen het licht zelf houden, dewijl men anders het kruis van potlood achter de heldere vloeistof niet ziet. Hde Methode. Men bedient zich van eene flesch van ongeveer 50 O. C. inhoud, die met eene dubbel doorboorde kurk of caoutsohouken stop gesloten is. Door de eene opening gaat eene glazen buis, die bijna tot op den bodem der flesch reikt en naar buiten een weinig boven de stop uitsteekt; dit einde is besloten ineen kleine weeke caoutschouken buis. Door de andere opening gaat eene knievormig gebogen glazen buis, die binnen de flesch dicht onder de stop afgesneden is en naar buiten slechts zoover behoeft uitte steken, dat men daarop eene weeke en dikwandige caoutschouken buis kan zetten ter lengte van 20 a 30 centimeter. In deze buis bevindt zich eene spleet ter lengte van 1 centimeter, die met een scherp mes overlangs inde buis gesneden is en de plaats eener klep vervult, zoodat bij het verdichten der lucht inde buis de spleet zich opent en lucht doet intreden, terwijl in het tegenovergestelde geval geen lucht kan indringen, dewijl de randen der spleet dan dicht aaneensluiten. Zulk eene klep is bij eene dikwandige buis van best week caoutschouk vrij duurzaam (het zwarte of roode caoutschouk is veel beter dan het witte). Men maakt de snede liefst aan het einde der buis, omdat, indien het blijkt, dat zij door het gedurig gebruik niet meer goed sluit, slechts het bovenste stukje behoeft afgeknipt en eene nieuwe snede gemaakt te worden. Deze caoutsohouken buis is nu met haar vrije einde gestoken op het mondstuk vaneen peervormigen bal van caoutschouk, zooals zij inde heelkunde (voor oogdouches enz.) gebruikt worden en in eiken winkel van caoutschoukwaren in voorraad zijn; men kiest het best de sterkwandige roode engelsche lallen en wel die grootte, welke met eene I aangeduid is, hetwelk 1 once engelsche vloeistofmaat beteekent. Deze inhoud is iets meer dan 28 0.0. Men kan wel door samenpersen met de hand den inhoud van den peervormigen bal niet geheel ledig maken, zij het vloeistof of gas, maarde ondervinding leerde den schrijver, dat de uitgeperste inhoud bijna geheel constant is en ongeveer 23 O. C. bedraagt, afwisselende met 1 C. O. naar de eene of de andere zijde. Deze peervormige ballen dienen nu als maat voor de te onderzoeken lucht en wel op de volgende wijze: Men brengt in de flesch 7 C. C. helder barytwater (hetwelk 6 gram baryumhydroxyde op den liter bevat). Men doet goed de hoogte der vloeistof aan te duiden door met behulp vaneen diamant eene streep op de flesch te maken en behoeft dan de barytoplossing niet telkens af te meten. De flesch moet eerst gevuld zijn met de lucht van het vertrek, hetwelk men het best doen kan door den peervormigen bal eenige malen achtereen dicht te drukken. Men brengt dan de 7 C. G. barytwater inde flesch, zet er de stop dicht op en schudt. Men laat dit voor twee vullingen door den bal gelden. Dan drukt men met de eene hand de kleine opene caoutschoukbuis boven de flesch dicht en perst met de andere den bal samen ; de lucht ontwijkt door de spleet inde caoutschoukbuis. Nu laat men de open buis vrij en den bal los. De lucht kan inden bal niet anders geraken, dan door de buis, die op den bodem der flesch reikt, omdat de spleet zich sluit. De ingedrongen lucht moet dus door het barytwater gaan. Men schudt wederom en neemt waar, of het barytwater troebel geworden is. Indien zulks niet het geval is, dan perst men een nieuwen bal vol lucht in en gaat daarmede voort, totdat eindelijk de troebeling duidelijk is. Ook bij deze methode is het nuttig een papiertje met een kruis van potlood op de flesch te plakken, hetwelk men ook, in plaats van de streep met den diamant, als index voor de noodige hoeveelheid barytwater kan houden.

De volgende tabel leert het gehalte aan kooldioxyde inde lucht kennen: NB. De inhoud der flesch wordt als 2 vullingen beschouwd, zoodat 2 vullingen met den bal = 4; 3 vullingen 5; 4 vullingen = 6 enz. inde tabel zijn. Vullingen met den bal wijzen de volgende volum. kooldioxyde in 10,000 vol. lucht aan 422 5 17,6 6 14,8 ' 7 12,6 8 11,0 9 9,3 10 8,8 11 8,0 12 7,4 13 6,8 14 6,3 16 5.8 16 5,4 17 5,1 18 4,9. De schrijver heeft zich door vergelijking der resultaten, met dezen eenvoudigen toestel en met die volgens de wetenschappelijk nauwkeurige methode van Pettenkofer verkregen overtuigd, dat de beschreven minimetrische methode in gevallen, waar het op een Vio,ooo volumen niet aankomt, volkomen vertrouwen verdient. Deze methode kan dus uitnemend geschikt zijn in handen van geneesheeren, van onderwijzers en van zoovelen, voor wie het van beteekenis is een onderzoek in te stellen naar de zuiverheid der lucht in bepaalde localen. Men zou de eenvoudige toestellen zelven kunnen vervaardigen, maarde ijverige firma in glaswerk en instrumenten, Delids & Co. te Amsterdam, heeft op ons verlangen op zich genomen daarin tegemoet te komen en zoowel de flesschen van bepaalden inhoud met het aangestreept reageerbuisje, als den minimetrischen toestel in zijn geheel met tabel bij zich verkrijgbaar te stellen. Zooals uit hare advertentie blijkt, is zij daartoe reeds nu in staat. ONDERVINDING BIJ HET ONDERZOEK VAN WIJN OP FUCHSINE. Ik haast mij de volgende door mij opgedane ondervinding aan de Collega’s mede te deelen, dewijl onbekendheid met het te beschrijven feit tot vreemde misvattingen en zeer verschillende uitspraken zou kunnen aanleiding geven. Ik herinner, dat ik in No. 18 mededeelde, fuohsine ineen wijn (petit Bourgogne) te hebben aangetroffen. Dezer dagen werd mij van dezelfde zijde weder wijn tot onderzoek gezonden, die met sulphas cupricus dezelfde violette tint vertoonde als de vroeger onderzochte petit Bourgogne, en mij deed besluiten tot de aanwezigheid van malva-kleurstof. Bij mijn verder onderzoek op fuchsine meende ik het best te doen, eene vergelijkende proef te nemen met het restant van de petit Bourgogne, waarin ik die kleurstof vroeger aangetroffen had, en hetwelk omstreeks 3 weken rustig bij mij gestaan had. Niet gering was mijne verbazing, toen ik niet alleen bij den het laatst toegezonden wijn, maar ook hij de petit Bourgogne van vroeger, geen fuchsine kon aanwijzen, hoe onmiskenbaar de aanwezigheid daarvan mij vroeger daarin gebleken was. Herhaalde proeven leidden tot hetzelfde negatief resultaat. Onder het nadenken over. dit onbegrijpelijk verschil schoot mij te binnen, dat onlangs twee scheikundigen te Hamburg bij onderzoek van wijn uit hetzelfde vat geheel verschillende resultaten verkregen j de een vond fuchsine, de ander niet. Later bleek, dat degene, die geen fuchsine gevonden had, wijn uit het bovenste gedeelte, de andere, die fuohsine aangewezen zag, wijn uit het benedenste gedeelte van het vat onderzocht had. Ik schonk nu den wijn geheel uit de flesch met petit Bourgogne, en vond op den bodem een geringen aanslag, dien ik met water uitspoelde. En werkelijk bleek deze aanslag fuchsine te zijn, want na behandeling met loodacetaat, amylalcohol, ammonia, chloorwaterstofzuur enz. vertoonden zich al de vroege waargenomen kleurverschijnsels der fuchsine duidelijk. Ik handelde vervolgens op gelijke wijze met de flesch van den laatst toegezonden wijn. Ook hier vond ik na uitschenking aan