lenium en telluriumhoudende bezinksels afkomstig van de bereiding van zwavelzuur en waarvoor hij den naam van

thallium heeft voorgesteld, afgeleid van het grieksche woord daiXm, groen worden, uit hoofde van de groene streep die het in het spectrum voortbrengt. Dit metalloïd kon door Crookes in geen der selenium- en tellurium-houdende mineralen door hem onderzocht, gevondek worden; maar enkele monsters gedegen zwavel, vooral die van Liparis leverde hem eene zekere hoeveelheid er van op. Hij vond er eveneens sporen van ineen ruwe zwavel, afkomstig van de destillatie van zekere pyriten uit Spanje. De beste wijze ter verkrijging van het thallium is de volgende. De seleniumhoudende bezinksels of bovengenoemde gedegen zwavel worden tot fijn poeder gebragt en met hun gelijk gewigt droog carbonas natricus en de helft salpeter vermengd. Dit mengsel wordt bij kleine gedeelten ineen roodgloeijenden kroes geworpen. Als alles er in gebragt is, houdt men den kroes in roodgloeijenden toestand tot dat de massa rustig vloeit, waarna de inhoud op eene ijzeren plaat wordt uitgegoten. Ha bekoeling brengt men de massa tot poeder en loogt ze uit met kokend water; men filtreert en behandelt het vocht met een overvloed van ammonia en sulphhydras ammonicus; men laat koken en verzamelt de sulphureta op een flltrum. Deze behandelt men vervolgens met eene kokende oplossing van 1 deel cyanetum kalicum op 8 deelen water, tot dat deze oplossing niets meer oplost. Het overschot wordt op een goed afgewasschen filtrum verzameld en vervolgens in koningswater opgelost. De verdunde heldere oplossing wordt behandeld met ammonia liquida, daarna de zwavelzuur-fabriek van Tilkerode. Ook vond hij het ingedegen zwavel van Liparis. Ben vierde metalloïd vermeent Kobell inde columbites van Tamméla inde euxenit enz, gevonden te hebben, dat door hem dianivm genoemd is, H. Sainte Clairc Deville en Damour hebben het acidum dianicum onderzocht en verklaren dat dit niets anders is dan acidnm hyponioiicum, bekend uit de onderzoekingen van Rosé. (P. J. H.)

146