anderen Silybum marianum en Onopordon Acanthium voor. De beide laatsten zijn voor Schotland niet alleen twijfelachtige soorten, maar ook even als de eerste van te aanzienlijke hoogte, dan dat zij met de overlevering overeenstemmen. Men zegt n. 1. dat toen de koning in Scota geland was en zijne troepen had gemonsterd, hij zich vermoeid terugtrok en zich bij het neêrzetten aan een distel stak. Tengevolge van dit voorval werd de distel in het wapen van zijn nieuw land met het motto : „Nemo me impune lacessit” of „niemand tergt mij ongeschraft” opgenomen. Volgens eene andere lezing was het bij een aanval der Denen, toen eender vijanden op een distel trad en hierdoor zulke smarten ondervond , dat hij verschrikt een kreet deed hooren, die de Schotten voor een teeken hielden van de nadering der Denen. Deze distelsoort moet daarom eene laag groeijende plant geweest zijn, gelijk b. v. Cnicus acaulis. Noch de Carduus lanceolatus, noch de andere soorten hebben aan hun vruchtbodem zulke boosaardige stekels als Silybum marianum. Beziet men de distel-afbeeldingen aan de oudste gedeelten van Sterling Castle , Holyroodhouse enz., zoo gelijken deze meer op de bloemknoppen van Cynara Scolymus, die eene bewoonster van Zuidelijk Europa is, dan op eenige andere distelsoort der wereld. Even onzeker als men is over de distelsoort in het Schotsche wapen, even zoo weinig kent men de rozensoort, die de Engelschen in hun wapenschild voeren , want ten tijde als deze in het wapenschild werd opgenomen , bestond er nog geene Rosa plena in Engeland en is deze waarschijnlijk van de Eranschen overgenomen geworden. De Eranschen kennen van hunne zijde ook de Iria-soort niet, die zij als fleur de lis bestempelen, terwijl de leren niet weten of hun Shamrock (klaver) van eene Trijoliumsoort of van Oxalis acetosella afstamt. Uit het Deensch.

231